Rudbeckia (zonnehoed) - Rudbeckia triloba
Composietenfamilie - Asteraceae |
| Hommelplant, drachtplant, (vlinderplant). |
 |
Een tweejarige tot vaak overblijvende (kortlevende vaste) plant |
| Bloeiperiode: juli-september |
| Bloem: lintbloemen geel, buisbloemen zwartbruin-bruinachtig, bloembodem ca. half bolvormig, bloeiwijze alleenstaand |
| Blad: de onderste bladen drielobbig; de bloeistengels slank zijn rijk vertakt en daardoor ook zeer rijk bloeiend, maar het is een tamelijk stevige plant |
| Vrucht: nootje |
| Hoogte: 1,00-1,5 m |
| |
| |
| |
|
| Kenmerken: bloem ; ; hoog |
| Milieu: matig voedselrijk tot voedselrijk, vochthoudende, maar goed daarlatende minerale bodem; zon |
| Herkomst: Midden- en oostelijk Verenigde Staten |
| Toepassing: tuinen; de plant is gevoelig voor winternatte bodems; dat bepaalt in belangrijke mate de levensduur van de plant. Ten opzichte van andere soorten Rudbeckia-soorten worden deze plant in tuinen nog weinig aangeplant. Door te natte winters kan de plant verdwijnen, maar hij zaait zich ook weer uit. |
| Beheer: als vaste plant beheren |
| Wilde solitaire bijen: niet waargenomen |
| Dracht: nectar en (geel stuifmeel ?). Indicatie voor dracht: code 3. |
| |
| Bloem en blad |
Terug |
 |
| |
| Plant |
Terug |
 |
| |
| Het uitgegroeide hoofdje met buisbloemen is bijna bolvormig- |
Terug |
 |
| |
| Hoofdje met honingbij |
Terug |
 |
| |
| Honingbijen - |
Terug |
 |
| |
| Honingbijen |
Terug |
 |
| |
| Honingbijen |
Terug |
 |
| |