Beverentorkruid - Oenanthe pimpinelloides
Schermbloemenfamilie - Apiaceae |
| Drachtplant (wordt waarschijnlijk ook door andere insecten bezocht) |
 |
Een overblijvende (vaste) plant |
| Bloeiperiode: juni-juli |
| Bloem: wit, kroonbladen zeer ongelijk, |
| Blad: dubbel geveerd tot dubbel veerdelig; de onderste bladen elliptisch tot wigvormig ingesneden/ogeveer even lang als breed, naar boven toe worden ze lang en smal (lijnvormig) |
| Vrucht: een tweedelige splitvrucht |
| Overige: onzichtbaar zijn de kleine eivormige wortelknollen |
| Hoogte: 0,4-0,6 m |
| |
| |
| |
| |
| |
|
| Milieu en groeiplaats: vochtige, voedselrijke bodems, in grazige vegetaties. Zon-zonnig. |
| Herkomst: Zuidoost Europa en aangrenzend Azië; in Nederland lang ingeburgerd, maar zeer zeldzaam |
| Toepassing: kan in tuinen in open grond worden gezaaid; wordt ook toegepast voor de eetbare knolletjes. |
| Beheer: niets over bekend. Grazige begroeiingen kunnen of moeten 1 of 2 x per jaar worden gemaaid. Is afhankelijk van de vegetatie. |
| Wilde solitaire bijen: niet waargenomen |
| Dracht: nectar en stuifmeel. Indicatie voor dracht: code Hb 3. in de omgeving van bijenvolken. |
| |
| (Bron plaat rechts: Flora Batavia Jan Kops et al.; 00Flora Danica, Georg Christian Oeder et al. (1761-1883) |
|
| |
| Groeiwijze in een botanische tuin (in delft?) |
 |
| |
| Blad |
 |
| |
| Uitgebloeide planten in begin van vrucht ontwikkeling |
 |
| |
| |
 |
| |
| Honingbijen |
 |
| |
 |
| |
 |
| |