Polei - Mentha pulegium
Lipbloemfamilie - Lamiaceae |
| Hommelplant, drachtplant |
 |
Een overblijvende(vaste) plant |
| Bloeiperiode: juli - september |
| Bloem: licht paars, bloeiwijze een schijnkrans |
| Blad: eirond en zwak gezaagd |
| Vrucht: splitvrucht |
| Overige: niet bloeiende stengels min of meer liggend, bloeiende stengels opgaand. |
| Hoogte: 0,15-30 m |
| Opmerking: blad met sterke geur |
| |
| |
| |
| |
|
| Milieu en groeiplaats: in winternatte of onderwater staande, 's zomers droogvallende tot uitdrogende, matig voedselrijke tot voedselrijke, minerale bodems (zandig, lemig, rivierklei; in het buitenland op stenig substraat);
in grazige vegetaties( uiterwaarden op rivierdijken), en in grind- en kleigroeven. Voor de vestiging is open of weinig begroeide grond noodzakelijk. Eenmaal gevestigd kan ze zich in korte tijd sterk uitbreiden. Dit geldt vaak ook voor andere munt soorten. |
| Verspreiding in Nederland: zeldzaam tot zeer zeldzaam, in het rivieren gebied en het zuidoostelijk deel van het land. |
| Toepassing: tuinen, rotstuinen, oude kruidentuinen. |
| Beheer: in de uiterwaarde onder meer door begrazing; onder natuurlijke omstandigheden zijn de planten vorstgevoelig op plekken die niet onderwater staan. In tuinen kan dat ook het geval zijnbij een temperaruur 0nder 5-8°C. |
| Wilde solitaire bijen: nog niet waargenomen |
| Dracht: nectar (en stuifmeel ?). Indicatie voor dracht: code Hb 3. |
| |
| Bloeiwijze (Plaat rechts: Flora Danica, Georg Christian Oeder et al) |
|
| |
| Fragment bloeiwijze en blad |
 |
| |
| Polei in de Hortus van Leiden |
 |
| |
| Honingbijen |
 |
| |
 |
| |
| Steenhommel |
 |
| |
 |
| |