Paardenbloemstreepzaad - Crepis visicaria
Composietenfamilie - Asteraceae |
| Drachtplant, (zeer waarschijnlijk ook hommelplant en bijenplant) |
 |
Een tweejarige (eenjarige) plant |
| Bloeiperiode: mei-augustus |
| Bloem: geel; randbloemen aan onderkant paars aangelopen;omwindsel en hoofdjessteel zonder gele borstelharen; bloeiwijze tuilvormig |
| Blad: |
| Vrucht: nootje; de middelste nootjes, maar vaak ook de overige lang gesnaveld |
| Hoogte: 0,3-0,7 m |
| Opmerking: rozetplant; hoog. (Lijkt veel op groot en klein streepzaad; de nootjes zijn doorslaggevend,) |
| |
| |
|
| Milieu en groeiplaats: vochthoudende tot zomerdroge, matig voedselrijke en kalkhoudende, lemig zand tot kleiige bodems; in open vegetaties op dijken, in bermen en op spoorweg- en industrieterreinen, ook in plantsoenen; zon. |
| Verspreiding in Nederland: in hoofdzaak in het Delta- en Rijnmondgebied en in Zuid-Limburg. |
| Fauna: honingbijen (overige fauna waarschijnlijk als bij groot streepzaad) |
| Toepassing: niet bekend; zou in het Delta- en Rijnmondgebied in graszaadmengels voor bermen en dijken kunnen worden toegepast. |
| Beheer: vegetaies waarin paardenbloem streepzaad voorkomt, worden meestal 2 x per jaar gemaaid; voor de wilde bijen zou de eerste maaibeurt niet voor eind augustus mogen plaatsvinden of in combinatie met gedifferentieerd maaibeheer. |
| Wilde solitaire bijen: nog niet waargenomen; waarschijnlijk als bij grootstreepzaad) |
| Dracht: nectar en stuifmeel. Indicatie voor dracht: code 1 ( is waarschijnlijk hoger). |
| |
| Paardenbloemstreepzaad |
Terug |
 |
| |
| Paardenbloemstreepzaad op kanaalberm(Hartelkanaal 1988) |
Terug |
 |
| |
| De middelste nootjes, maar vaak ook de overige lang gesnaveld (is het beste kenmerk) |
Terug |
 |
| |