Legenda bij beschrijving van plantensoorten en de tabellen. |
Legenda bij de tabellen en overzichten |
Veel soorten van vochtige of zelfs natte grond groeien ook nog wel droge(re) grond, maar dat kan ten koste gaan van de nectarproductie. Dat betekent vaak minder bijenbezoek. Zo lang er geen concurrente van andere planten is, kunnen veel plantensoorten het buiten hun optimale milieu lang volhouden. Deze speling die planten hebben wordt ook wel 'ecologische amplitudo, genoemd. |
|
Honingbijen |
Onderstaande codes zeggen in principe niets over de voedingswaarden van de genoemde drachtplanten. Het gaat hier alleen om de ervaring met bijenbezoek. Vooral als bijenplanten kleinschalig worden toegepast is het goed om te weten dat bijenbezoek op veel bijenplanten geen vanzelfsprekendheid is. Zelfs zeer uitmuntende bijenplanten laten het onder bepaalde omstandigheden afweten en soorten, bijvoorbeeld vlier, waar zeer zelden bijen op worden waargenomen, worden soms talrijk door honingbijen bezocht. Hoe meer planten van eenzelfde soort bij elkaar staan (o.m. landbouw, tuinbouw, openbaar groen en hoe dichter bijenvolken bij de drachtplanten staan, des te drukker ze door honingbijen worden bezocht.
De kwalificatie voor wilde bijen en honingbijen is gebaseerd op eigen, niet wetenschappelijk geregistreerde waarnemingen sinds 1982. |
Hb5: goed tot zeer goed en meestal constant bevlogen. |
De betere drachtplanten bevinden zicht in de categorie Hb5-Hb3. Maar dat heeft het meest betrekking op het stedelijke gebied. Als soorten van Hb1-2 massaal voorkomen en er in de omgeving bijenvolken staan geplaatst, kunnen deze planten zeer goed door bijen worden bezocht. Dit komt vooral voor bij land- en tuinbouwgewassen. |
Hb4: intensief bezoek is minstens eenmaal waargenomen. |
Hb3: regelmatig in grote of kleine aantallen aanwezig. |
Hb2: vaak afwezig. |
Hb1: meestal in kleine aantallen waargenomen, |
+: geregeld of soms hoger: bij Hb1 (3 of 5) en Hb3 (5) is vaak het geval in de buurt van een bijenvolk |
|
|
Over de tabellen |
De tabellen geven alleen globale informatie. Voor meer volledige informatie en foto's over de plant en het milieu moet op de plantennaam worden geklikt. |
De tabellen bevatten alleen plantennamen die op deze website voldoende zijn uitgewerkt of binnenkort zullen worden uitgewerkt. Van de overige drachtplanten genoemd in het Plantenvademecum wordt voorlopig volstaan met een lijst met teksten uit dit Plantenvademecum. Zodra er voldoende materiaal beschikbaar is, worden deze planten ook op de website geplaatst. |
Opmerking: de groeiplaatsfactoren hebben betrekking op min of meer gemiddelde omstandigheden. Vaak is er enige speling. Bijvoorbeeld alle planten waarvoor zon wordt opgegeven, verdragen wel enige tijd lichte schaduw of half schaduw. Veel planten van vochtige tot zeer vochtige bodems groeien ook op minder vochtige bodems, maar dan niet in de volle zon. |
Hommels zijn niet in de tabellen opgenomen. Vrijwel alle genoemde planten die door honingbijen en solitaire wilde bijen worden bezocht, worden ook door hommels bezocht. |
|
---- |
|
Vochtigheid bodem |
|
Nat: bodems die langdurig, meestal in het winterhalfjaar, onder water staan en in de zomer vochtig of drassig blijven waardoor zuurstoftekort in de wortelzone kan optreden. In de zomer kan de gemiddelde grondwaterstand tot 80 cm zakken. |
Zeer vochtig: staat tussen nat en vochtig in |
Vochtig: bodems die ook rond de zomerperiode vochtig blijven of in het winterhalfjaar een relatief hoge grondwaterstand hebben. Hierbij wordt verondersteld dat de capillaire werking niet is verstoord. In de winter kan het grondwater minder dan 40cm diep zitten, in de zomer kan dat oplopen tot 1,20 m. |
Vochthoudend: bodems die in de zomerperiode niet helemaal uitdrogen, maar voor de planten nog voldoende vocht kunnen vasthouden. Dit kan het geval zijn bij leem-, löss-, zavel- en kleigronden. Bodems die dus voldoende leem- en kleideeltjes bevatten. Verder ook humushoudende bodems. Deze categorie wordt ook gebruikt (vooral voor de uitheemse plantensoorten) voor bodems, die min of meer tussen droog en vochtig in staan. Vooral met betrekking tot de grondwaterstand in de winter staan ze meer bij de droge bodems. Kijkend naar de groei van de planten neigen ze in het groeiseizoen meer naar de vochtige bodems. |
Droog: min of meer droog: bodems die rond de zomerperiode (mei-september) niet of nauwelijks vocht bevatten en bovendien een lage grondwaterstand hebben. In de praktijk is dit puur zand, leemarm zand en bodems waarin de capillaire werking is gestagneerd. In het winterhalfjaar is de grondwaterstand gemiddeld dieper dan 40 cm, in de zomer dieper dan 1,20 m. |
|
|
---- |
|
Voedselrijkdom is gerelateerd aan grasland |
Voedselarm/schraal: productie drooggewicht lager dan 4 ton per ha per jaar. |
Voedselrijk/matig voedselrijk: tussen 4 en 8 ton. Deze eenheid heeft meestal betrekking op tuinen die niet te zwaar worden bemest. |
Voedselrijk - zeer voedselrijk: tussen de 8 en 12 ton; ruigte op vochtige tot natte voedselrijke bodems: tot 15-20 (30) ton per jaar. |
|
Lichtcondities |
zon: het grootste deel van de dag volle zon. |
zonnig: volle zon afgewisseld met relatief korte periodes met schaduw. |
Beschaduwd/halfschaduw: een mix van zon en schaduw. Bijvoorbeeld wanneer de planten zijn afgeschermd door goed lichtdoorlatende bomen; in ieder geval geen permanente schaduw of slagschaduw gedurende het grootste deel van de dag. |
Schaduw: in hoofdzaak schaduw, maar in het merendeel deel van de situaties geen donkere schaduw; plekken waar de zon niet schijnt maar het wel redelijk licht is. |
|