Maskerbijen - Hylaeus |
In Nederland zijn 25 soorten maskerbijen waargenomen waarvan de helft zeldzaam tot zeer zeldzaam is. Zonder loep (minimaal 10 x) zijn maskerbijen niet of nauwelijks van elkaar te onderscheiden.Voor juiste determinatie is een steriomicroscoop noodzakelijk. Met het blote oog zijn de bijtjes wel als maskerbij te herkennen. |
|
Kleine, relaltief slanke (4,0-9,0 mm), met uitzondering van de haarbandjes op de zijkanten van het achterlijf, vrijwel kale en zwarte bijen. De zeer zeldzame rode maskerbij is een uitzondering.
Het gezicht is geheel of gedeeltelijk geel tot geelwit gekleurd: de vrouwtjes hebben twee grote tot kleine vlekken en bij de mannetjes is het gezicht onder de antennen ook geheel of gedeeltelijk gekleurd.
Op het borststuk en de poten komen meestal kleine gele vlekken voor. Bij de mannetjes zijn de delen rond de mond en de eerste leden van de antennen vaak geel gekleurd. |
De scapus (1e antennenlid) van de mannetjes is bij de verschillende soorten zeer gevarieerd en wijkt vaak sterk af van die van andere bijengeslachten. De scapus is bij de meeste soorten breder dan gewoonlijk, maar bij een aantal soorten sterk verbreed. |
|
Omdat verzamelharen ontbreken, verzamelen maskerbijen stuifmeel met hun mond. Het stuifmeel wordt in de krop (voorin het achterlijf) opgeslagen en zo naar het nest getransporteerd. (foto links) |
|
|
De voorvleugels met 2 submarginale cellen (1 en 2) zijn kenmerkend voor maskerbijen: 1e Sm.cel groter dan 2e Sm.cel. De top van de radiaalcel is elliptisch, iets van de vleugelrand verwijderd en voorzien van een kort aderaanhangsel. |
|
Levenswijze |
Maskerbijen nestelen in het algemeen in afgestorven holle stengels en takken; ze maken daarbij ook gebruik van rietmatten, rietdaken en bijenhotels. Ze knagen ook nesten uit in merghoudende stengels; de rietmaskerbij nestelt in gallen van riet. Verder nestelen sommige maskerbijen in gaten in muren, leemwanden en in kevergangen in dood hout. De uiterst zeldzame rode maskerbij nestelt in oude bijennesten in de grond. De broedcellen worden met een zijdeachtige stof bekleed. Maskerbijen gaan gewoonlijk de winter in als volgroeide larven. |
Vliegperiode en bloembezoek: de bijen vliegen van mei tot september. Foerageren doen ze in allerlei natuurlijke kruidachtige begroeiingen en kruidachtige beplantingen in tuinen. Daarnaast verzamelen ze ook nectar en stuifmeer op bramen. Maskerbijen vliegen op bloemen van een zeer groot aantal uiteenlopende plantensoorten. Er lijkt een zwakke voorkeur te zijn voor een aantal planten: onder meer schermbloemen en zandblauwtje. Bij schermbloemen is dat aannemelijker dan bij zandblauwtje. In botanische tuinen en kruidentuinen waar vaak volop andere planten groeien waarop maskerbijen kunnen foerageren, zijn deze bijen vaak meer op deze bloemen te vinden dan op andere. Zandblauwtje groeit vaak in habitats waar weinig andere planten groeien. Maskerbijen en wilde bijen in het algemeen hebben dan weinig keus. 2 soorten zijn sterk gespecialiseerd: de resedamaskerbij op Reseda-soorten en lookmaskerbij voornamelijk op ui en prei. De laatste is een cultuurvolger bij uitstek. |
Habitats |
Maskerbijen zijn gewoonlijk te vinden op zonnige en droge plaatsen, buiten tuinen meesal in de buurt van ruigte en ruderale vegetaties. Twee soorten zijn karakteristiek voor natte milieus of bodems met een natte ondergrond dit zijn rietmaskerbij en de zeer zeldzame moerasmaskerbij. Meer dan andere bijen zijn maskerbijen als groep sterke cultuurvolgers die op allerlei ruderale terreinen en in tuinen voorkomen. Vooral vóór 2000 langs stedelijke spoorlijnen, op spoorweg-emplacementen, oude of verlaten steenfabrieken en andere fabrieksterreinen. |
Maskerbijen in tuinen en openbaar groen |
In bloemrijke tuinen die niet intensief worden onderhouden en met nestgelegenheid binnen een straal van enkele tientallen meters, komen maskerbijen meestal wel voor. Een bundel rietstengels biedt meestal voldoende nestgelegenheid. Soorten die kunnen voorkomen zijn: gewone maskerbij, kleine tuinmaskerbij, kortsprietmaskerbij, lookmaskerbij, poldermaskerbij, weidemaskerbij, tuinmaskerbij, resedamaskerbij. |
De laatste twee soorten zouden in principe wel in openbaar groen kunnen voorkomen, maar reseda’s houden meestal geen stand of zijn niet doorlopend aanwezig. Lookmaskerbij is vrijwel beperkt tot allerlei moestuinen in en in de omgeving van het rivierengebied. Het is mogelijk dat tussen allerlei soorten alliums die de laatste jaren in het openbaar groen worden aangeplant soorten voorkomen waarmee de lookmaskerbij een relatie kan aangaan. In het algemeen worden maskerbijen net als vrijwel alle andere bijen bevorderd door ecologische groenbeheer. |
|