Vrij grote (13-16 mm) opvallend dicht behaarde bijen (bij niet afgevlogen exemplaren). De mannetjes met een opvallend lange antenne waaraan dit bijengeslacht zijn naam aan ontleent. De voorvleugels hebben 2 submarginale cellen; de 1e cel is duidelijk kleiner dan de 2e cel. De radiaalcel is aan het einde afgerond en de top is duidelijk van de vleugelrand verwijderd. Kaken met 2 tanden. De antenne bij het mannetje zijn bijna net zo lang als het lichaam. Langhoornbijen hebben een opvallend lange tong. In Nederland komen twee soorten langhoornbijen voor: de gewone langhoornbij (Eucera longicornis) en zuidelijke langhoornbij (Eucera nigrescens).
Beide soorten langhoornbijen verschillen weinig in grootte; de mannetjes en vrouwtjes zijn gemiddeld even groot, maar een mannetje kan wel zichtbaar kleiner zijn dan een vrouwtje. Zowel de vrouwtjes als de mannetjes zijn geelbruinachtig behaard, maar verblekend naar mate de bijen ouder worden (meer afgevlogen zijn). De vrouwtjes hebben brede haarbanden waarvan alleen die van het 4e tergiet doorloopt (volledig is). 2 Nederlandse soorten. |