Bestuiving en bijen (voor stuifmeeltransport zie lichaamsbouw)
Er is sprake van bestuiving als mannelijke genen door middel van een zaadcel via stuifmeel worden overgebracht van de meeldraden naar de stijl van de stamper. Via de kiembuis ontwikkelt zich vanuit een sluifmeel(pollen)korrel een pollenbuis waardoor de 2 zaadcellen zich verplaatsen naar de eicel. Na versmelting van eicel en zaadcel is de bevruchting een feit. Één zaadcel wordt toegelaten; de andere dient voor voedsel.
Het meest gangbare transport van stuifmeel van bloem naar bloem vindt plaats door wind en insecten.
Als we alleen uitgaan van de 1800-2000 soorten van de Nederlandse flora kunnen we stellen dat de bloemen van planten voor nectar en/of voor stuifmeel door allerlei insecten wordt bezocht. Als we grassen, biesachtige planten, sporenplanten, allerlei tweezaadlobbige windbestuivers en zelfbestuivende planten daar van aftrekken, blijven er rond 75% van de planten over die voor zaadvorming door insecten bestoven moet worden. In principe gebeurt dat als insecten met stuifmeel van een bloem van ene plant naar de andere vliegen of van bloem tot bloem. Dat zijn voornamelijk bijen, wespen, vliegen en kevers. Andere insecten zoals vlinders, oorwurmen, mieren en gaasvliegen dragen ook aan bij, maar het effect daarvan is zeer marginaal.
Bijen zijn de meest systematische bestuivers. Voor de voortplanting zijn ze 100% afhankelijk van stuifmeel en zoeken daarbij systematisch in allerlei bloemen. Sommige bijen op één of enkele plantensoorten; hommels en honingbijen op een veelheid van soorten. Honingbijen en sommige wilde bijen verzamelen ook stuifmeel van windbestuivers vooral op bomen en grassen en sommige kruidachtige planten zoals hop.
Methoden van bestuiving
Kruisbestuiving bestuiving met stuifmeel van andere planten. De meeste planten zijn afhankelijk van kruisbestuiving. Zonder kruisbestuiving geen, zeer weinig of minder vitale nakomelingen. Bijen dragen het meest bij aan kruisbestuiving.
Zelfbestuiving stuifmeel wordt overgebracht naar de stempel van dezelfde bloem. Onder meer bij paardenbloem, viooltje, Campanula. Zelfbestuiving kan een gevolg zijn van het uitblijven van insecten(kruis)bestuiving. Door zelfbestuiving hoeft de betekenis voor de bijen niet minder te zijn. Een goed voorbeeld daarvan is paardenbloem.
Buurtbestuiving stuifmeel wordt overgebracht op een andere bloem van dezelfde plant. Dat is dus een vorm van zelfbestuiving.
Cleistogamie een vorm van zelfbestuiving in de bloemknop. Onder meer bij maarts viooltje, bosviooltje en hoenderbeet.
Voorkomen van zelfbestuiving door:
Zelfsterieliteit: het stuifmeel van bloemen kiemt niet op de stempels van dezelfde plant die het stuifmeel levert. Zaadvorming is afhankelijk van kruisbestuiving. Een voorbeeld hiervan is pinksterbloem.de foto hier onder.
 
Tweehuizigheid: planten met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke bloemen. Onder meer bij heggenrank: links de mannelijke (meeldraad) bloem, rechts de vrouwelijke (stamper) bloem.
Tweehuizigheid bij wilgen: links manneljke (meeldraad) katjes, rechts vrouwelijke (stamper) katjes.
Andere voorbeelden van tweehuizigheid zijn: hulst, duindoorn, hop, gagel, dagkoekoeksbloem
 

Eenhuizigheid

Eenhuizig: bloemen met meeldraden en stampers op dezelfde plant. De bloemen kunnen zelfbestuivend zijn, maar de meeste planten zijn ingericht voor kruisbestuiving. Ze zijn steriel voor eigen stuifmeel of hebben een mechanisme om zelfbestuiving te voorkomen.
Heterostylie of ongelijke stijligheid(Tekeningen overgenomen uit: Oudemans. C.A.J.A.1896.Vormleer en Rangschikking der planten).
Bij heterostylie is de lengte van stijlen en de meeldraden van de bloemen van dezelfde plantensoort ongelijk. Er zijn bloemen met korte meeldraden en een lange stijl en andersom. De grootte van de stuifmeelkorrels zijn verschillend bij korte en lange meeldraden. Het stuifmeel van de lange meeldraden (de kortstijlige bloemen) ontkiemen alleen op de bloemen met korte meeldraden (de langstijlige bloemen)
Het meest bekende voorbeeld is primula (fig.links); bloemen van dit typen komen onder meer ook voor bij Longkruid, boekweit en in de bloeiwijze van grote kattenstaart en snoekkruid.
 
 
 
Dichogamie: de geslachtsorganen (helmhokjes en stempel) zijn niet op het zelfde moment rijp. Hierbij zijn twee mogelijkheden: proterandrie en protogynie
Proterandrie en Protogynie: bij proterandrische bloemen zijn de helmknoppen eerder rijp (open) dan de stempel. Foto: wilgenroosje waar de helmknoppen al zijn verdord en stempel nog vitaal is. Bij protogynie is het andersom.
 
Enkele voorbeelden van bestuiving
De variatie van stuifmeel overdracht is groot. Hier worden slechts enkele voorbeelden gegeven. Voor meer voorbeelden wordt verwezen naar www.drachtplanten.nl. De link met drie letters achter de plantennamen geeft toegang tot de familiekenmerken en specifieke bestuiving. Dit gedeelte is nog in ontwikkeling.
Bloemen met een springveermechanisme bij vlinderbloemenfamilie

Bij dit mechanisme komen de bloemen onder spanning te staan door verschil in de groeirichtingen van de verschillende kroonbladen en de meeldraadbuis (de vergroeide meeldraden). De zwaarden houden hierbij de kiel vergrendeld. Bij bijen- en ander insectenbezoek worden de zwaarden uiteen gedrukt en komen de 6 korte meeldraden met een klap tegen de onderkant van de bij. Als de kiel verder opengaat klapt de stamper en de drie lange meeldraden omhoog waarbij ze de rugzijde van de bij raken. Daarna hangen de zwaarden en kielbladen omlaag, terwijl de stamper en de meeldraden tegen de vlag zijn uitgeklapt. Dit systeem werkt maar een keer. Als bijen de bloem hebben bezocht, is vooral de bovenkant van het borststuk bepoederd met stuifmeel. Na het omhoog springen van stamper en lange meeldraden moet de bij zich omdraaien om van de helmhokjes stuifmeel te kunnen verzamelen.

 
Honingbij geland op de zwaarden (de zijwaartse kroonbladen) van de bloem. Direct daarna klappen de meeldraden omhoog.
 
Deze bij heeft al een paar bezoeken achter de rug.
Bij klokjes (Campanula) gaan de helmhokken die tegen de stempel aanliggen al open in het knopstadium. Bij het uitgroeien van de behaarde stijl, wordt het stuifmeel uit de hokken geveegd. Bij de geopende bloem zijn de stijlen bepoederd met het eigen stuifmeel terwijl de meeldraden al grotendeels zijn verschrompeld. De nog gesloten stempellobben buigen zicht uiteen, het stuifmeel wordt door de bijen van de stijl verzameld. Stuifmeelkorrels van deze plant worden dan getransporteerd naar een volgende plant tegelijkertijd wordt stuifmeel van een andere plant de stempels afgezet Kruisbestuiving is dan een feit. Als er geen insectenbezoek plaatsvindt, buigen de stempels zich naar de stijl waar nog stuifmeel aanwezig is en vervolgens zelfbestuiving plaatsvindt.
Tweekleurige zandbij - De stempels zijn nog niet naar buiten gebogen, stuifmeel wordt hier door de tweekleurige zandbij van de harige stijl verzameld. Daarna wijken de stempels uiteen, waardoor bestuiving mogelijk wordt.
 
Een behangers bij zoekt nectar. Omdat de stempels nu naar buiten gebogen zijn, kan bestuiving plaatsvinden.
 
Veldsalie - In tegenstelling met de andere soorten van de lipbloemenfamilie, heeft salie 2 in plaats van 4 meeldraden. De helmhokjes bevinden zich in de top van de bovenlip. De stijl steekt boogvormig buiten de bovenlip uit. Een bij of ander insect dat opzoek is naar nectar, komt het eerst in contact met de stempel. Als de bij al bij een vorige plant is geweest en stuifmeel op zijn rugzijde heeft, blijft er aan de stijlen stuifmeel kleven (*). Kruisbestuiving is dan een feit. Als de bij de bloem binnen dringt, drukt hij met zijn kop tegen een plaatachtig aanhangsel van de meeldraden waardoor de helmhokjes op de rug van de bij slaan. Bij een volgend bloembezoek wordt dit stuifmeel op de stijl van de andere bloem overgebracht.
 

Passiebloem - Vlak voor de bloei zijn in de bloemknop de helmknoppen al open. De stempels staan dan nog tegen elkaar aan en zijn omhoog gericht. Nadat de bloem is ontluikt buigen meeldraden zich omlaag waarbij de helmknoppen naar beneden gericht worden. Als grotere bijen er onderdoor lopen, strijken ze met de rugzijde langs het helmhokje en nemen dan stuifmeel mee naar de bloem van de volgende plant (als deze in de buurt voorkomt). De stijlen buigen later ook zo sterk naar beneden dat ze ook de rug van de grote bijen kunnen raken en stuifmeel van een andere plant kan worden opgenomen. Na deze kruisbestuiving kan de zaadvorming beginnen. In de praktijk komt kruisbestuiving alleen tot stand als er een aantal planten bij elkaar of niet te ver uit elkaar staan. (Foto: meeldraden = M, stamper met 3 stijlen paars = S)