Heemst - Althaea officinalis --
Kaasjeskruidfamilie - Malvaceae |
Drachtplant, hommelplant |
|
Een overblijvende (vaste)plant |
Bloeiperiode: juli - september |
Bloem: roze tot witachtig, helmknoppen paarsachtig, bloemen met ca. 9, onderling vergroeide bijkelkblaadjes; bijkelkslippen lijnvormig tot langwerpig; bloeiwijze een tros |
Blad: bladen dicht fluweelachtig behaard, driehoekig tot - eirond, bladrand getand |
Vrucht: splitvrucht; deelvruchten behaard |
Overige: bloeistengels zijn naar boven onvertakt; plant met een kruipende wortelstok |
Hoogte: 0,8-1,5m |
|
|
|
Milieu en groeiplaats: meestal in brak milieu, strooiselruigten, op zeer vochtige tot vochtige, en op kleiige en venige bodems; vooral in oude en nieuwe natuurterreinen in het Zuidwesten van het land; verder langs sloten, spoorsloten (in West- en Zuidwest Nederland), verruigd riet, aan oevers van rivieren en voormalige zeegaten; zon-tijdelijk licht beschaduwd. |
Verspreiding in Nederland: in hoofdzaak in het Deltagebied. |
Toepassing: tuinen. Kan in tuinen ook op gemiddelde tuingrond groeien. |
Beheer: groeit vaak op plekken die lastig te beheren zijn: ruigte 1 x per ca. 3 jaar gefaseerd maaien of extensief laten begrazen. |
Wilde solitaire bijen: niet waargenomen. |
Dracht: nectar en paarsachtig stuifmeel. Indicatie voor dracht: code 3 (5 in Zuidwest-Nederland waar de soort lokaal talrijk voorkomt) . |
|
Platen - (bron links: Flora Batavia Jan Kops et al.; rechts: Franz Eugen Köhler, Köhler's Medizinal-Pflanzen.) |
|
|
Plant en bloeiwijze |
|
|
Bloem |
|
|
Plant in een tuin |
|
|
Honingbijen |
|
|
Honingbijen |
|
|
Honingbijen - |
|
|
Honingbijen |
|
|
Honingbijen rechts met paarsachtig stuifmeel |
|
|