Albizia Julibrissin - zijdeboom/slaapboom -
Vlinderbloemenfamilie - Fabaceae subfam. Mimosaceae |
Drachtplant |
|
Een heester of boom; in Nederland meer een heester of meerstammige kleine boom. |
Bloeiperiode: juli-september |
Bloem: rozerood, meeldraden zeer lang en zeer dun, dit geeft de bloem een pluizig karakter; bloeiwijze in bolvormige groepen, schermen. |
Blad: dubbel geveerd, 's nachts samengevouwen zoals bij kruidje roer-me-niet |
Vrucht: een platte peul |
Hoogte: 4-6 m |
Kroon: min of meer parasolvormig |
|
|
|
|
Milieu en groeiplaats: matig voedselrijke tot voedselrijke, zandige, zavelige tot lemige, licht vochtige tot vochthoudende bodem. Wordt in de literatuur opgegeven als winterhard, maar niet duidelijk of dat ook betrekking heeft op de bloemkoppen. |
Herkomst: Azië, Ethiopië, Iran tot Japan. |
Toepassing: tuinen, botanische tuinen, soms als solitaire boom in openbaar groen. |
Beheer: eventueel vormsnoei of verjongingssnoei in het vroege voorjaar. |
Wilde solitaire bijen:zelf niet waargenomen, wel taltijk waargenomen door personeel botanische tuin Utrecht. |
Dracht: nectar en stuifmeel. Indicatie voor dracht: code Hb 1 (3). In Nederland een enkele keer een bij waargenomen in Zuid-Frankrijk soms talrijk. |
|
Bloeiwijze |
|
|
Bloeiwijze en bloemknoppen |
|
|
Meeldraden |
|
|
Bloemkoppen in de bloeiwijze en bloem (*) |
|
|
Heester |
|
|
Blad |
|
|
Fragment blad |
|
|
|
Foto's honingbijen gepland |
|
|