Rode paardenkastanje - Aesculus x carnea Zeepboomfamilie - Sapindaceae: voorheen Paardenkastanjefamilie - Hippocastanaceae |
Drachtplant, hommelplant |
|
Een boom |
Bloeiperiode:( april)-mei-juni |
Bloem: roze, bloeiwijze een trosvormige opstaand pluim, bloemstelen rood, knoppen iets kleverig |
Blad: tegenoverstaand en handvormig gedeeld, meestal met 5 deelblaadjes, bladrand dubbel gezaagd, nerfoksels onderkant blad duidelijk behaard, bovenkant blad donker groen |
Vrucht: doosvrucht weinig en kort gestekeld (geeft weing vruchten) |
hout: schors grijsgroen, twijgen gebogen |
Hoogte: tot 20 m |
|
|
|
|
Milieu en groeiplaats: vochtige tot vochthoudende, (matig)voedselrijke bodems; groeit op de meeste plaatsen, maar vermijdt extremen; de genoemde soorten groeien op zonnige plaatsen. In het algemeen zijn de soorten niet kritisch, maar zijn wel gevoelig voor bodemverdichting en iets voor wegenzout. |
Herkomst: bastaard (A. hippocastanum x A. pavia). |
Toepassing: parken, landgoederen, laanboom, tuinen etc. |
Beheer: eventueel verjongingssnoei; de soorten hebben een sterke sapstroom in het voorjaar. In verband met bloeden direct na de bladval ,eind oktober eind november/dec-jan, snoeien. |
Wilde solitaire bijen: niet waargenomen. |
Dracht: nectar en rood stuifmeel. Indicatie voor dracht: code 5. (rwn 4, rwp 3) |
|
Bloeiwijze |
|
|
Fragment kruin |
|
|
Fragment kruin |
|
|
Vruchten (foto Wikipedia commons) |
|
|
Een Laan in Arnhem |
|
|
Akkerhommel |
|
|