Introductie van planten met methode Londo
In Nederland worden er miljoenen €-s besteed aan het inzaaien van planten voor bijen. De begroeiingen die daar uit voortkomen zijn meestal heel goed voor de honingbijen maar voor de biodiversiteit op lange termijn is het een ander verhaal. Het inzaaien van planten voor honingbijen is rond 2010 begonnen. Het inzaaien van bloemrijke begroeiingen in en rond stedelijk gebied begon in de jaren 80 van de vorige eeuw. Zeer waarschijnlijk is nog geen promille (‰)van al deze begroeiingen over gebleven. Met de regels van inzaaien die in de jaren 80 al bekend waren werd vooral na 2010 nauwelijks rekening gehouden.
Als er wordt ingezaaid, doe dat niet integraal. maar op enkel plaatsen. Probeer de rest te verbeteren met ecologisch groenbeheer.
Heel veel plantengemeenschappen in Nederland zijn op heel veel plekken verdwenen. onder meer door zeer intensieven land- en tuinbouw, grote veranderingen in het landschap door verstedelijking. Beheer dat niet is afgestemd op kwetsbare vegetaties., dijkverzwaring.
Vegetatiebeheer die gericht is op herstel bloemrijke begroeiingen en de daarbij behorende biodiversiteit van weleer kan decennia lang duren maar geeft geen garantie voor resultaat.
 
De methode om bloemarme vegetaties weer bloemrijk te maken met soorten die er oorspronkelijk groeiden, is al minstens een halve eeuw oud na ca.1970). Het lijkt het er op dat deze methode uit beeld is verdwenen.
Dit geldt ook voor het uitleggen van maaisel van de gewenste bloemrijke vegetaties dat gebeurt wel in natuurreservaten. .
Sommige biologische kwekers verzamelen ook zaden van wilde inheemse planten.
Het werkt niet altijd. Een methode van Hein Koningen uit Amstelveen, was ook om planten te introduceren. Het zaad van deze planten konden zich dan ontwikkelen tot eigen ecotypen. Dat kan natuurlijk lang duren. Knoopkruid is een gemakkelijke plant, maar grasklokje is in de jonge fase gevoelig voor concurrentie. Hoe meer de bodems van planten waar zaad wordt geoogst en waar het wordt uitgezaaid op elkaar lijken des te groter is de kans op succes. Ger Londo is daar Decennia lang mee bezig geweest.
Op plaatsen waar de bovenlaag is afgegraven kan overral dun worden ingezaaid. Een voorbeeld daarvan is de Groene grens in Veenendaal een woongebied dat omringt is met en natuurontwikkelingsgebied. Is in gezaaid met zaad uit het natuurterrein het Meeuwenkampje. In de Groene Grens komen onder meer klokjesgentiaan talrijk voor. Of ze op lange termein nog voorkomen is een kwestie van afwachten. Het ziet er nu in ieder geval hoopvol uit.
 
De methode van Londo
Ger Londo was al meer dan een halve eeuw geleden met de studie van uitzaaien van wilde planten mee begonnen. Zijn regels waren:
- De herkomst van het zaad is zeer belangrijk.
- Zaad moet afkomstig zijn van begroeiingen van de dichtstbij zijnde groeiplaats, maar niet verder dan 10-20 (30) km.
- Dit geldt niet alleen voor natuurgebieden, maar ook bij het inzamelen van zaad voor het inzaaien van bermen, dijken en recreatie terreinen.
- Voorkomen moet worden dat overal hetzelfde herkomstmateriaal uitgezaaid wordt.
- Verder lijkt het in dergelijke gevallen niet nodig, en zelfs ongewenst om grote oppervlakte min of meer homogeen in te zaaien. Als men op enkele verspreide plaatsen inzaait, lijkt dat voldoende. Hiervoor kunnen plekken worden kaalgeschraapt. De verder verbreiding kan aan de natuur worden overgelaten. Dat geldt ook voor graslandjes en gazonnen in tuinen. Maak plekken van een 0,5m² tot 1m² kaal door de vegetatie af te schrapen(droge zandige grond) of tot de wortels af te maaien (lemige en - op kleiige grond). Als de soorten op deze plekken gaan groeien, Verspreiden zich ook verder over het grasland. Deze methode geldt ook voor tuinen.
- Het aantal in te zaaien plaatsen zal voorts afhangen van de grote van een gebied en de differentiatie die zich daar in voordoet
- Het uitzaaien moet bij voorkeur plaatsvinden zodra het zaad van de betreffende soort(en) rijp is; daarbij sluit men nauw aan bij het tijdstip waarop in de natuur zaden verspreid worden. Hierbij voorkomt je ook vermindering van de kiemkracht van zaden.
- Als grotere oppervlakten, dijkhellingen of recreatiegebieden met zaadmengsels worden ingezaaid kan met dat het beste in het najaar doen. Daar het zaad van veel soorten een koude periode moeten doormaken alvorens te kunnen kiemen, is het najaar in het algemeen te prefereren.
Bij de Adviesgroep vegetatiebeheer werden deze regels ook overgenomen. Prof Zonderwijk ging nog een stap verder: als het mogelijk is verzamel zaad van dezelfde soort op verschillende plekken in het gebied. i.v.m. verschillende ecotypen die ook binnen een bepaald gebied kunnen voorkomen.
   
Uitleggen van maaisel
- Vers maaisel moet afkomstig zijn van overeenkomstige milieus.
- Moet losjes over de bodem worden gelegd nadat milieubouw heeft plaatsgevonden, ofwel, bijvoorbeeld in verschralende graslande, nadat het gemaaid en afgeharkt is.
- Ook voor nieuwe wegbermen en dijktaluds is het een geschikte methode omdat de soortensamenstelling aansluit bij wat er in de omgeving thuishoort.
- Het gebruiken van vers maaisel (direct na het maaien vergaren en op de bestemde plaatsen uitleggen) is belangrijk, omdat er tijdens het drogingsproces en het hooien veel zaad uit het mengsel verdwijnt.
- Na enkele weken kan het inmiddelse hooi geworden maaisel worden afgehakt en afgevoerd. (als het zeer dun en verspreid is uitgelegd hoeft hat niet).
 
Aanplanten van kruidachtige soorten
Aanplanten van kruidachtige soorten is een zeer onnatuurlijke methode om de biodiversiteit te bevorderen. Buiten de woonomgeving (steden en dorpen) kan deze methode beter niet worden toegepast. Het best zou zijn om met zaad uit de omgeving eigenplanten te kweken en deze vervolgens aan te planten op een bodem die overeen komt met de bodem van de plant waar het zaad isn verzameld. Als de vegetatie op een natuurlijke vegetatie moet lijken, moet de bodem zo min mogelijk worden beschadigd. (Dus geef de planten in een jongstadium een plek zonder de bodem te zichtbaar te beschadigen. Met een tafelmes is dat te realiseren. Als de bodem geschikt is voor orchideeën komen ze van zelf. Dat is in heel Nederland bewezen. aanvulling Arie Koster)
Geciteerd uit en geschreven naar Londo, G., 1997. Bos- en natuurbeheer in Nederland: Natuurtontwikkeling. Backhuys Publishers Leiden. Bovenstaande tekst pag. 239-240)
 
Een probeem kan zijn dat dat stikstofoxiden en ammoniak de bodem ongeschikt maakt voor introductie van de gewenste planten. Door italiaans raaigras in te zaaien en net voor de bloei te maaien kan het stikstofgehalte worden verminderd. Op schraal en voedselarm zand zal dat niet lukken dat is meer afhankelijk van uitspoeling door regen. Aan de planten is de voedselrijkdom van de grond vaak wel globaal af te lezen.
Als het mogelijk is, is een jaar of paar jaar voorbereiding aan te bevelen.