- |
De herkomst van het zaad is zeer belangrijk. |
- |
Zaad moet afkomstig zijn van begroeiingen van de dichtstbij zijnde groeiplaats, maar niet verder dan 10-20 (30) km. |
- |
Dit geldt niet alleen voor natuurgebieden, maar ook bij het inzamelen van zaad voor het inzaaien van bermen, dijken en recreatie terreinen. |
- |
Voorkomen moet worden dat overal hetzelfde herkomstmateriaal uitgezaaid wordt. |
- |
Verder lijkt het in dergelijke gevallen niet nodig, en zelfs ongewenst om grote oppervlakte min of meer homogeen in te zaaien. Als men op enkele verspreide plaatsen inzaait, lijkt dat voldoende. Hiervoor kunnen plekken worden kaalgeschraapt. De verder verbreiding kan aan de natuur worden overgelaten. Dat geldt ook voor graslandjes en gazonnen in tuinen. Maak plekken van een 0,5m² tot 1m² kaal door de vegetatie af te schrapen(droge zandige grond) of tot de wortels af te maaien (lemige en - op kleiige grond). Als de soorten op deze plekken gaan groeien, Verspreiden zich ook verder over het grasland. Deze methode geldt ook voor tuinen. |
- |
Het aantal in te zaaien plaatsen zal voorts afhangen van de grote van een gebied en de differentiatie die zich daar in voordoet |
- |
Het uitzaaien moet bij voorkeur plaatsvinden zodra het zaad van de betreffende soort(en) rijp is; daarbij sluit men nauw aan bij het tijdstip waarop in de natuur zaden verspreid worden. Hierbij voorkomt je ook vermindering van de kiemkracht van zaden. |
- |
Als grotere oppervlakten, dijkhellingen of recreatiegebieden met zaadmengsels worden ingezaaid kan met dat het beste in het najaar doen. Daar het zaad van veel soorten een koude periode moeten doormaken alvorens te kunnen kiemen, is het najaar in het algemeen te prefereren. |
Bij de Adviesgroep vegetatiebeheer werden deze regels ook overgenomen. Prof Zonderwijk ging nog een stap verder: als het mogelijk is verzamel zaad van dezelfde soort op verschillende plekken in het gebied. i.v.m. verschillende ecotypen die ook binnen een bepaald gebied kunnen voorkomen. |
|
|
Uitleggen van maaisel |
- |
Vers maaisel moet afkomstig zijn van overeenkomstige milieus. |
- |
Moet losjes over de bodem worden gelegd nadat milieubouw heeft plaatsgevonden, ofwel, bijvoorbeeld in verschralende graslande, nadat het gemaaid en afgeharkt is. |
- |
Ook voor nieuwe wegbermen en dijktaluds is het een geschikte methode omdat de soortensamenstelling aansluit bij wat er in de omgeving thuishoort. |
- |
Het gebruiken van vers maaisel (direct na het maaien vergaren en op de bestemde plaatsen uitleggen) is belangrijk, omdat er tijdens het drogingsproces en het hooien veel zaad uit het mengsel verdwijnt. |
- |
Na enkele weken kan het inmiddelse hooi geworden maaisel worden afgehakt en afgevoerd. (als het zeer dun en verspreid is uitgelegd hoeft hat niet). |
|
Aanplanten van kruidachtige soorten |
Aanplanten van kruidachtige soorten is een zeer onnatuurlijke methode om de biodiversiteit te bevorderen. Buiten de woonomgeving (steden en dorpen) kan deze methode beter niet worden toegepast. Het best zou zijn om met zaad uit de omgeving eigenplanten te kweken en deze vervolgens aan te planten op een bodem die overeen komt met de bodem van de plant waar het zaad isn verzameld. Als de vegetatie op een natuurlijke vegetatie moet lijken, moet de bodem zo min mogelijk worden beschadigd. (Dus geef de planten in een jongstadium een plek zonder de bodem te zichtbaar te beschadigen. Met een tafelmes is dat te realiseren. Als de bodem geschikt is voor orchideeën komen ze van zelf. Dat is in heel Nederland bewezen. aanvulling Arie Koster) |
Geciteerd uit en geschreven naar Londo, G., 1997. Bos- en natuurbeheer in Nederland: Natuurtontwikkeling. Backhuys Publishers Leiden. Bovenstaande tekst pag. 239-240) |