Voorlopig overzicht kenmerken van wilgensoorten |
Naast de soorten die hieronder worden genoemd komen veel bastaarden voor. Zie verschillende Nederlandse flora's; voor een uitgebreid overzicht zie: Stace, Cl. 2001. New flora of the British isles. Cambridge University
press: pp 1130. |
Blad klein of 2-4 x zolang als breed en meestal gedeeltelijk behaard; blad steeds verspreid |
Boswilg |
Boom: jonge bladen aan boven- en onderkant fluweelachtig behaard; ouder blad aan onderkant behaard, bladtop spits en iets gedraaid; beharing jonge takken kort en wit. |
Katjes verschijnen voor de bladen; mannelijke katjes min of meer eivormig, de vrouwelijke langwerpig; meeldraden 2 en helmknopen geel, maar bij grauwe wilg vaak rood voor het openspringen; stijlen kort of afwezig; top schutblad donker tot zwartachtig; honingklier 1. |
Kruipwilg |
Heester: takken kruipend en opstijgend, vaak vanuit de grond als of het wortelopslag is; blad klein, meestal (al dan niet door de zijdeachtige beharing) met een zilvergrijsachtige kleur, omgekeerd eirond tot lancetvormig en bladtop stomp of afgerond; jonge takken behaard; gewoonlijk niet hoger dan 1m. |
Geoorde wilg |
Heester: jonge bladen dicht wollig behaard; beharing verdwijnt gedeeltelijk aan de bovenkant; blad dofgroen, rimpelig en teruggekromde top, steunblaadjes niervormig en groot; knoppen en jonge takken dun behaard. |
Grauwe wilg |
Heester: blad in hoofdzaak op de nerven behaard, dofgroen, aan de onderkant blauwgrijsachtig; ca 3 tot ruim 6 cm lang; steunblaadjes zijn niervormig en kunnen snel afvallen; twijgen en knoppen zijn grijsviltig behaard. |
|
Blad langwerpig tot lancetvormig gewoonlijk meer dan 4 x zo lang als breed, blad soms tegenoverstaand |
a. blad aan de meeste takken tegenoverstaand
|
|
Bittere wilg |
Heester: katjes en bladeren gedeeltelijk tegenoverstaand. Takken glanzend geel of soms roodachtig |
Katjes voor de bloei verschijnend, rolrond en compact; meeldraden vergroeid, met 2 ± roodpaarse helmkoppen; stijl kort of afwezig; top
schutblad zwart; 1 honingklier. |
|
|
b. blad steeds verspreid
|
|
Blad (vrijwel) kaal |
|
Kraakwilg |
Boom: blad lancetvorming met een lang toegespitste top, volgroeide bladen van onderen kaal, iets kleverig; twijgen olijfgroen en kaal. |
Katjes gelijk met de bladen verschijnend, langwerpig en slank; meeldraden 2; stijl kort of afwezig; schutblad groengeel; 2 honingklieren. |
Amandelwilg |
Heester: takken kaal, geelgroen tot roodbruin Met sterk afbladderende schors |
Katjes gelijk met de bladen verschijnend, slank en kegelvormig; meeldraden 3; stijl kort of afwezig; schutblad geelgroen; honingklieren vr1/m2 |
Berijpte wilg |
Heester: blad zwak leerachtig, bovenzijde glanzend, onderkant grijsgroen en dof; jonge takken blauwachtig berijpt. |
Katjes voor de bloei verschijnend, langwerpig; meeldraden 2; stijl kort of afwezig; schutblad donker; 1 honingklier. |
Laurierwilg |
Heester/boom: jonge takken glanzend roodbruin, kaal, en kleverig |
Katjes verschijnen tegen het einde van de ontplooiing van het bladblad, langwerpig en slank; meeldraden 5 (of meer); stijl kort of afwezig; schutblad geelgroen; 2 honingklieren |
|
|
|
Blad aan onderkant minstens gedeeltelijk blijvend behaard |
|
Schietwilg |
Boom: bladen langwerpig (5-10 cm), voet wigvormige en met een toegespitste top, bovenkant blad donker groen, jonge bladen aan beide kanten dicht zijdeachtig behaard, blad aan de onderkant blijvend behaard, bladrand gezaagd; twijgen, bruinachtig, geel of soms rood, aanvankelijk behaard, maar kaal wordend. |
Katjes gelijk met de bladen verschijnend; langwerpig en slank; meeldraden 2; Stijl kort of afwezig; schutblad groengeel; honingklieren bij schietwilg vr1/m2; bij treurwilg 1 |
Treurwilg |
Boom: blad lancetvormig en onderkant zijdeachtig behaard takken geel en recht naar beneden hangend |
Katwilg |
Heester: twijgen aanvankelijk grijsachtig behaard, kaal worden en groengeelachtig; bladen zeer smal, tot ca. 1,5 cm breed en 10 tot ruim 20 cm lang; bladeren in de jonge fase aan beide kanten grijs zijdeachtig behaard; bovenkant blad wordt grotendeels kaal en dofgroen; onderkant blad grijsviltig hehaard en bladrand vaak naar binnen gerold, |
Katjes voor de bloei verschijnend; langwerpig en slank behaard bij katwilg ook behaard; meeldraden 2; stijl Y-vormig; schutbladen donker tot bruinzwart; 1 honingklier. |
Duitse dot |
Heester: blad langwerpige tot 10 20 cm lang en ca. 2,5 cm breed, tot 3 cm breed, de bovenkant dofgroen en spaarzaam behaard; onderkant blad aanvankelijk behaard, later kaal wordend en dan blauwgroen (beharing op nerven blijvend?); bladranden omgerold. Twijgen grauw- of donkerbehaard |
|
|
|