Ringelwikke - Vicia hirsuta
Vlinderbloemenfamilie - Fabaceae
Bijenplant, drachtplant
Een eenjarige plant
Bloeiperiode: mei - juli
Bloem: witachtig licht lila in het begin, bloeiwijze een okselstandige tros met 1-8 bloemen
Blad: blaadjes geveerd met 4 tot 10 paar lijnvormige deelblaadjes
Vrucht: peul behaard, 7-11 mm lang en meestal 2-zadig
Hoogte/lengte: 0,2-0,6 m
 
 
 
 
 
 
 
Milieu en groeiplaats: droge tot vochthoudende zandige, lemige tot lichte zavelige, matig voedselrijke bodems; op min of meer open plaatsen op dijken, in weg-, spoor- en kanaalbermen, op industrieterreinen, braakliggende terreinen en in zandafgravingen; zon-tb.
Verspreiding in Nederland: voormalig akkeronkruid; buiten de klei- en veengebieden vrij algemeen.
Toepassing: bewuste toepassing niet bekend
Beheer: de bodem moet open blijven. Waar jaarlijks wordt gemaaid kan de plant redelijk goed standhouden; een speciaal beheer is echter overbodig.
Wilde solitaire bijen: zandbijen (Andrena); groefbijen (Lasioglossum en Halictus)
Dracht: nectar. Indicatie voor dracht: code Hb3 niet te ver van een bijenstal.
 
Plaat en bloem ( Bron plaat: Deutschlands Flora in Abbildungen.Johann Georg Sturm)
 
Fragment plant
 
Peul
 
Fragment grasland
 
Honingbijen
 
 
 
Honingbij (links), Groefbij (lasioglossum (rechts)