Mottenkruid - Verbascum blattaria --
Helmkruidfamilie - Scrophulariaceae |
Bijenplant, hommelplant, drachtplant |
|
Een tweejarige plant |
Bloeiperiode: juni -augustus |
Bloem: geel, bloeiwijze een tros; de bloemen zelf alleenstaand of twee bij elkaar |
Blad: de onderste bladeren langwerpig, de bovenste bladeren zijn eirond en met een zwak hartvormige voet |
Vrucht: een doosvrucht |
Overige: |
Hoogte: 0,5-1,0 (1,5 op vochtige bodem) m |
|
|
|
|
|
Milieu en groeiplaats: droge, matig voedselrijke tot vrij schrale voedselrijke open bodems; op verschillende milieus in de stedelijke omgeving; zon. |
Verspreiding in Nederland: oorspronkelijk zeer zeldzaam; steeds vaker verwilderd. |
Toepassing: tuinen, rotstuinen, tegeltuinen, plantenbakken |
Beheer: bodem openhouden, maar zo min mogelijk omwoelen; als er eenmaal zaad is gevormd, ontkiemt de plant steeds opnieuw op alle plekken die enigszins open zijn; ook tussen de voegen van plaveisel, op stapelmuurtjes etc. |
Wilde solitaire bijen: |
|
Gewone geurgroefbij |
Lasioglossum calceatum |
|
|
Dracht: stuifmeel. Indicatie voor dracht: code Hb 1. |
|
Plant en bloeiwijze (Bron plaat linkst: Flora Batavia Jan Kops et al.) |
|
|
Bloem en knop |
|
|
|
|
Blad |
|
|
Kelk |
|
|
Gewone geurgroefbij verzamelt stuifmeel |
|
|