Kleine tijm (wilde tijm) - Thymus serpyllum
Lipbloemenfamilie - Lamiaceae |
Bijenplant, hommelplant, drachtplant, vlinderplant. |
|
Een een overblijvende (vaste) plant (dwergheester |
Bloeiperiode: juni-augustus |
Bloem: paars, boeiwijze een hoofdje |
Blad: blad bovenkant kaal; bladrand vaak bezet met lange, witte wimperharen, onderkant met duidelijke verdikte nerven; |
Vrucht: een splitvrucht |
Overige: stengels onder de bloeiwijze min of meer afgerond, rondom behaard en kruipend; wortelen op de knopen |
Hoogte/lengte: 0,05-0,15 m |
|
|
|
|
|
Milieu: droge, voedselarme, kalkarme, minerale bodems; in min of meer open grasland; onder meer in bermen en heidenterreinen; zon. |
Verspreiding in Nederland: zeldzaam op de zand gronden in het binnenland; elders zeer zeldzaam. |
Fauna: hommels, vlinders, solitaire bijen, |
Toepassing: tuinen. |
Beheer: maximaal 1 x per jaar in september maaien. |
Wilde solitaire bijen: wel waargenomen maar niet genoteerd. |
Dracht: nectar en stuifmeel. Indicatie voor dracht: code 3. |
Bron platen: links Deutschlands Flora in Abbildungen.Johann Georg Sturm; rechts O.W. Thomé Flora von Deutschland, Österreich und der Schweiz 1885, Gera, Germany. |
|
Platen kleine tijm |
|
|
Stengels onder de bloeiwijze min of meer afgerond, rondom behaard |
|
|
Bloeiwijze |
|
|
Plant |
|
|
Kleine vos |
|
|
Honingbij |
|
|