Moerasandijvie - Tephroseris palustris
Composietenfamilie - Asteraceae |
Hommelplant, drachtplant |
|
Een een- tot tweejarige plant |
Bloeiperiode: mei-juni |
Bloem: geel; bloeiwijze tuil-/schermachtig |
Blad: bladen zittend en gedeeltelijk stengelomvattend |
Vrucht: nootje |
Overige: vooral in het jongere stadium een wollig behaarde plant; stengels klierachtig behaard; |
Hoogte: 0,5-1,3 m |
|
|
|
|
|
|
Milieu en groeiplaats: natte, droogvallende, voedselrijke bodems; langs allerlei oevers en waterkanten, opgespoten terreinen, natte plekken en in uiterwaarden; zon. |
Verspreiding in Nederland: vrij algemeen tot vrij zeldzaam, in hoofdzaak in het rivierengebied, laagveengebieden en de noordwestelijk helft van het land; daarbuiten zeldzamer. Kwam vooral in de jaren 60 massaal (duizenden ha.) voor in de nieuwe Flevopolders. |
Toepassing: niet bekend, wordt waarschijnlijk niet uitgezaaid. |
Beheer: door een wisselende waterstand in combinatie met geheel of gedeeltelijk droogvallende gronden en met geleidelijk aflopende oevers, wordt de soort enige tijd in stand gehouden, maar na enkele jaren wordt de soort door overblijvende planten toch verdrongen. |
Wilde solitaire bijen: niet waargenomen |
Dracht: nectar en stuifmeel. Indicatie voor dracht: code 5 ( bij grote aantallen planten) |
|
Platen -Moerasandijvie - Tephroseris palustris - (bron links: Flora Batavia Jan Kops et al.; rechts: Carl Axel Magnus Lindman: Bilder ur Nordens Flora ) |
|
|
Bloeiwijze |
|
|
Bloeiwijze |
|
|
Bloeiwijze |
|
|
Een zeer bossige plant langs een stads vijver in Veenendaal (1989) |
|
|