Bezemkruiskruid - Senecio inaequidens
Composietenfamilie - Asteraceae
Bijenplant, hommelplant, drachtplant, vlinderplant
Een overblijvende (vaste) plant
Bloeiperiode: juni-december
Bloem: geel, bloeiwijze een tuil
Blad: bladeren lijnvormig tot ca. 5 mm breed, met geoorde voet, bladrand gaafrandig tot licht getand
Vrucht: een nootje
Hoogte: 0,3-1,3 m
Opmerking: gedraagt zich vaak als halfheester met verhouten stengels
 
 
 
 
 
Milieu en groeiplaats: vochtige tot droge, matig voedselrijke, zandige tot zavelige, steen- en gruisachtige bodems; habitats op alle mogelijke open terreinen; het meest op spoorwegterreinen; verder op industrie- en haventerreinen; langs rivier- en kanaaloevers, in wegbermen, op mijnsteenbergen, halfverhardingen van vluchtheuvels en parkeerplaatsen, tussen plaveisel, tegen muren en straatmeubilair, en in stadsplantsoenen, en sedumdaken; de soort gedraagt zich meer als pionier dan als ruigtekruid; zon
Verspreiding in Nederland: oorspronkelijk uit zuidelijk Afrika; in Zuid-Limburg zeer algemeen, verder door het hele land op spoorwegterreinen, van daar uit heeft de soort zich naar het stedelijk gebied, vooral in de Randstad en in Twente; In Zuid-Limburg en vele tientallen steden en gemeenten is de soort tot in de woonwijken doorgedrongen, zelfs op groene daken. Nieuwe vestigingsplaatsen 1990-2010: vooral het duingebied, nieuwe natuurgebieden ontwikkeld van uit bouwland. Wordt waarschijnlijk een zeer algemene soort. Opmerking: explosieve verspreiding heeft plaatsgevonden tussen 1985 en1990. De NS legde toen in het hele land nieuwe schouwpaden aan met materiaal dat voor een belangrijk gedeelte uit materiaal bestond dat van mijnsteenbergen afkomstig was. Op deze mijnsteenbergen, afval uit de voormalige steenkoolmijnen, kwam bezemkruiskruid massaal voor. Overal waar een nieuw schouwpad met dit materiaal werd aangelegd kwam bezemkruiskruid tot dominantie. Breidt zicht de laatste jaren zeer sterk uit in de duinen en komt op steeds grotere schaal tot dominantie.
Toepassing: wordt in bloemenmengsel voor stadbermen toegepast, verder in tuinen; tegel- en geveltuinen.
Beheer: De soort verdwijnt in gesloten grasland en ruigte. Voor vestiging is enige open grond vereist. Vestigt zich gemakkelijk op kleine open plekjes in korte vegetaties. In ruigten houdt de soort zich lang staande. Als men de soort op bepaalde plaatsen wil behouden is een combinatie van beheersmaatregelen aan te bevelen; eenmaal in de twee tot vijf jaar maaien en daarnaast op verschillende plaatsen de bodem openhouden. Indien op verhardingen ongewenst dan mechanisch of thermisch reguleren; op oude muren moet de plant worden geweerd, omdat hij de inheemse muurflora ernstig kan beconcurreren. Een sterk invasieve soort die niet extra gestimuleerd hoeft te worden en op veel plekken beter kan worden geweerd. Kan een gevaarlijke concurrent voor een- en tweejarige planten worden en voor lage overblijvende soorten die volle zon nodig hebben.
Wilde solitaire bijen:
  Kruiskruidbij Andrena denticulata  
  Tronkenbij Heriades troncorum  
  Groefbijen Halictus en Lasioglossum  
  Zijdebijen Colletes daviesanus, C. fodiens waarschijnlijk
       
Dracht: nectar en geelachtig stuifmeel. Indicatie voor dracht: code 3.
Plant Bezemkruiskruid
 
Plant Bezemkruiskruid
 
Omwindsels
 
Bloem/hoofdje
 
Bloem/hoofdje
 
NS-Schiedam-Centrum
 
Spoorwegterrein Kerkrade
 
Station Simpelveld (ca. 1985)
 
Station Simpelveld: met wilgenroosje
 
Nieuwe Waterweg 1997
 
Nieuwe Waterweg 2004
 
Bezemkruiskruid in de duinen tussen Scheveningen en Noordwijk aan Zee
 
 
 
Kennemerduinen: 1 oktober 2015
 
 
 
 
 
Voormalig landbouwland op Planken Wambuis
 
Fabrieksterrein in Almelo -
 
Een vergetenhoekje in Veenendaal
 
en honingbij
 
 
 
 
Kruiskruidzandbij
 
Roodpotige groefbij (Halictus rubicundus (poten zijn bedekt met stuifmeel)
 
Een groefbij (lasioglossum caleatum)
 
Een groefbij (lasioglossum caleatum)
 
Een groefbij (lasioglossum caleatum)
 
Een groefbij (lasioglossum caleatum)
 
Tronkenbij
 
Een bloedbij
 
Kleine vos
 
Icarisblauwtje
Icarisblauwtje
 
Vuurvlindertje
 
Een zandoogje
 
Gele luzernvlinder