Tripmadam - Sedum rupestre (Sedum reflexum
Crassulaceae - Vetplantenfamilie
Bijenplant, hommelplant, drachtplant, vlinderplant
Een overblijvende (vaste) plant
Bloeiperiode: juni-juli
Bloem: geel, en gewoonlijk 6-tallig! kroonbladen 2-2,5 maal zo lang als de kelkbladen, bloeiwijze min of meer schermvormig
Blad: bladen langwerpig (10-20 mm lang), blauwgroen, min of meer rolrond, aan de bovenkant iets afgeplat, lopen uit in een stekelpunt
Vrucht: doosvrucht
Hoogte: 0,15-0,25
 
 
 
 
 
Milieu en groeiplaats: droge, voedselarme, zandige bodems en op stenige substraten; op dijken en in rivierduinen; zon.
Verspreiding in Nederland: zeldzaam in het rivierengebied, elders zeldzamer; soms elders verwilderd
Toepassing: rotstuinen, tegel- en geveltuinen
Beheer: Steeds open plekken houden en schaduw door opslag voorkomen.
Wilde solitaire bijen:
  Tuinmaskerbij Hylaeus hyalinatus  
  Gewone geurgroefbij Lasioglossum calceatum  
  Gewone dwergzandbij Andrena minutula  
  Grote bladsnijder Megachile willughbiella  
  Wolbijen Anthidium volgens Westrich (1989
  Metselbijen Osmia
       
Dracht: nectar en stuifmeel. Indicatie voor dracht: code 5 in de buurt van een bijenstand.
 
PLaat uit: Flora Batava of Afbeelding en Beschrijving van Nederlandsche Gewassen, VIII Deel. (1844)
 
Plant op steenglooiing langs de Nieuwe Waterweg bij Maassluis
 
Bloem
 
Bloeiwijze
 
Blad
 
 
Vegetatiefragment op steenglooiing
 
Toepassing in een tuin
 
Tuinmaskerbij
 
Gewone groefbij
 
Steenhommel
 
Grote bladsnijder (vr)
 
Grote bladsnijder (vr)
 
Grote bladsnijder (vr)
 
Honingbij
 
Honingbij
 
Honingbij
 
Honingbij
 
Honingbij
 
Honingbij
 
Honingbij
 
Honingbij