Kleine pimpernel - Sanguisorba minor --- (Rozenfamilie - Rosaceae) |
Bijenplant, drachtplant |
|
Een overblijvende (vaste) plant |
Bloeiperiode: mei-juli |
Bloem: groenig, bloeiwijze een bolvormig hoofdje; de bovenste bloemen gewoonlijk vrouwelijk, de onderste mannelijk; meeldraden talrijk en hangend |
Blad: blad geveerd en grijsgroen; een polvormende plant |
Vrucht: kokervrucht |
Hoogte: 0,2-0,6 m |
: |
|
|
|
|
|
Milieu en groeiplaat: zomerdroge, voedselarme, kalkhoudende bodems; in graslanden en kalkgrasland, op dijken, in bermen en in duinen; zon-tb. |
Verspreiding in Nederland: zeldzaam in Zuid-Limburg, in het rivierengebied en de duinen ten zuiden van Bergen. |
Toepassing: tuinen, rotstuinen, tegeltuinen. |
Beheer: 1 x per jaar in september maaien. |
Wilde solitaire bijen: zandbijen (Andrena) |
Dracht: leelwit stuifmeel. Indicatie voor dracht: code 3. |
|
Plaat en bloeiwijze (Bron plaat: O.W. Thomé Flora von Deutschland, Österreich und der Schweiz 1885) |
|
|
Een hoofdje met alleen vrouwelijke bloemen |
|
|
Dijktalud met kleine pimpernel (IJssel bij Zwolle) |
|
|
Fragment vegetatie |
|
|
Kalkgrasland met kleine pimpernel en muggenorchis |
|
|
Fragment plant |
|
|
Honingbij met stuifmeel |
|
|