Blauwe passiebloem - Passiflora caerulea
Passibloemfamilie - Passifloraceae |
Hommelplant, drachtplant |
|
Een overblijvende klimplant |
Bloeiperiode: juni - september |
Bloem: groenig wit, bijkroon paarsachtig met een witte ring; bloemmorfologie is tamelijk gecompliceerd; vrij grote radiaal symmetrische bloemen: met 10 bloembladen en daarbinnen een bijkroon die uit en krans van lange draden bestaat; de centrale zuil bevat 5 meeldraden met daarbovenop een driestijlige stamper, bloeiwijze alleenstaand |
Blad: handvormig gedeeld |
Vrucht: in warrme zomers een bes |
Overige: met hechtranken en extraflorale nectariën |
Hoogte: 3,0-6,0 m |
|
Milieu: vochtige goed waterdoorlatende, matig voedselrijke, leem- en humushoudende bodems; zon-tb. Is zeer gevoelig voor winternatte bodems; vooral oudere planten overleven dat niet. |
Herkomst: Midden-Amerika, westelijk Zuid-Amerika. |
Toepassing: klimplant tegen gevels en afrasteringen, schuttingen, geveltuinen. |
Beheer: bevriest vaak bovengronds, maar loopt dan vanuit de wortels weer uit; vanaf matige vorst plant op de bodem afdekken; of plant losmaken, ranken oprollen en luchtig afdekken met blad of stro en wat aarde; begin april kan de plant worden gesnoeid; voor de zekerheid kan de plant ook worden gestekt. |
Wilde solitaire bijen: niet waargenomen |
Dracht: nectar en geel stuifmeel. Indicatie voor dracht: code 3-5. |
|
Bloem |
|
|
De honingdiscus ( de witte ring) |
|
|
Voorplantingsorganen: 5 meeldraden (groen); de driestijlige stamper paars |
|
|
Zijaanzicht: met het vruchtbeginsel tussen stamper en meeldraden |
|
|
Een honingbij kruipt onder de meeldraad door |
|
|
Vrucht |
|
|
Een schutting begroei met blauwe passiebloem |
|
|
Honingbijen |
|
|
|
|
|
|
|
|