Hopklaver - Medicago lupulina
Vlinderbloemenfamilie - Fabaceae |
Bijenplant, hommelplant, drachtplant, vlinderplant. |
|
Een overblijvende(vaste) plant |
Bloeiperiode: april-oktober. |
Bloem: geel; bloeiwijze okselstandig in langgesteelde veel- (ca. 40) tot zeer armbloemige (1) hoofdjes, deze zijn aanvankelijk bolvormig maar later min of meer langwerpig; |
Blad: blaadjes drietallig als bij klaver; deelblaadje aan de top zwak uitgerand en in het midden met een spits topje; |
Vrucht: doosvrucht niervormig gedraaid en geribbeld, rijpe vruchten zwart. |
Plant: stengel staand of liggend min of meer vierkant en behaard. |
Hoogte: 0,1-0,4 m lang. |
|
|
Opmerking: lijkt vooral in de jonge fase op het eerste gezicht op kleine klaver. (trifolium dubium), maar is daar van te onderscheiden door de kantige stengel en de top van de deelblaadjes. |
Milieu: vochtige tot vaak zomerdroge, matig voedselrijke, zandige tot kleiige bodems; in hooi- en graslanden, bermen, op dijken, langs vijverkanten; op open gronden, tussen het plaveisel, op halfverharde plaatsen als parkeerplaatsen en vluchtheuvels; vaak op matige betreden gras/speelveldjes; zonnig. |
Verspreiding in Nederland: in het grootste deel van het land vrij algemeen. Kan op veel plekken dominant worden. |
Toepassing: wordt in openbaar groen niet bewust toegepast. |
Beheer: vegetatie met deze soort worden 1 of 2 x per jaar gemaaid. |
Wilde solitaire bijen: |
|
Grasbij |
Andrena flavipes |
|
|
Groefbijen |
Lasioglossum |
|
|
Dracht: nectar en weining geelachtig stuifmeel. Indicatie voor dracht: code Hb3. |
|
Plaat Hopklaver (bron links: Masclef; rechts: Flora Batava, Jan Kops en F. W. van Eeden) |
|
|
Vruchten hopklaver |
|
|
Plant en bloeiwijze |
|
|
Bloeiwijze |
|
|
Bloeiwijze en vruchten |
|
|
Hopklaver in een bermrand |
|
|
Een fragment |
|
|
Hopklaver met rode klaver |
|
|
Honingbij |
|
|
Honingbij met stuifmeel |
|
|
Honingbij |
|
|
Honingbij |
|
|
Honingbij |
|
|
Honingbij |
|
|
Grasbij (m) |
|
|
|
|
Een groefbij |
|
|
Bont zandoogje |
|
|
Icarusblauwtje |
|
|