Kuiflavendel - Lavandula stoechas
Lipbloemenfamilie - Lamiaceae |
Bijenplant, hommelplant, drachtplant, vlinderplant. |
|
Een heester, dwergheester, dwergheester |
Bloeiperiode: mei-juli (september) |
Bloem: de natuurlijke vorm van paars tot licht paars (soms wit); bloeiwijze aarvormig; de bovenste bloemen met groot uitgegroeide bloemen (bloemlobben= kuiven) |
Blad: lijn/lancetvormig, grijsgroen |
Vrucht: een splitvrucht |
Overige: de bloeit begint bij de onderste bloemen van de bloeiwijze; alleen de bovenste hebben een grote bloemlob. |
Hoogte: in natuurlijke groeiplaatsen tot 1,2m; in tuinen tot 0,5-0,7m |
|
|
|
|
Milieu en groeiplaats: matig voedselrijke, (vrij) droge zwakzure tot neutrale, minerale bodems: lemig zand, leem, löss, zandige klei; groeit van nature op stenige en rotsachtige standplaatsen; zon. |
Herkomst: Een mediterrane soort; in Zuid-Frankrijk ligt het zwaarte punt in de oostelijke Pyreneeën. |
Toepassing: tuinen, plantenbakken, kuipplant, tegel- en geveltuinen. |
Beheer: bij bovenstaande toepassingen tot iets over de helft terug snoeien; verjonging door stekken. De plant is vorstgevoelig en gevoelig voor winternatte bodems. |
Wilde solitaire bijen: in Zuid-Frankrijk behangersbijen, metselbijen. |
Dracht: veel nectar en weinig stufmeel. Indicatie voor dracht: code Hb 5. |
|
Bloeiwijze |
|
|
Plant |
|
|
Een groeiplaats |
|
|
Een groeiplaats |
|
|
Een groeiplaats |
|
|
Een deel van een Lavendelheide in Zuidwest Frankrijk |
|
|
Honingbijen |
|
|
|
|
|
|
|
|