Knolspirea - Filipendula vulgaris
Rozenfamilie - Rosaceae
Bijenplant, hommelplant, drachtplant
Een overblijvende (vaste) plant
Bloeiperiode: juni-juli
Bloem: wit, bloemen met 6 bloembladen, bloeiwijze een pluim
Blad: onderste bladen en rozetbladen veerspletig, deelblaadjes gezaagd
Vrucht: nootje; vruchten niet gewonden
Overige: wortels in het midden knolvormig (eivormig) verdikt
Hoogte: 0,4-0,8 m
 
 
 
 
 
Milieu en groeiplaats: zomerdroge, schrale, maar kalkhoudende bodems; op grazige plaatsen; zonnig.
Verspreiding in Nederland: zeer zeldzaam in het rivierengebied; daar vermoedelijk van nature verdwenen. .
Fauna: honingbijen, hommels, solitaire wilde bijen (onder meer maskerbijen: hylaeus)
Toepassing: tuinen, tegel- en geveltuinen; rotstuinen; in tuinen tamelijk reproductief; krijgt op vochtige voedselrijke bodem een zeer weelderige groeiwijze.
Beheer: in grazige vegetaties 1x per jaar in de nazomer maaien; die komt in Nederland niet meer voor maar dit geldt vooral voor tuinen, natuurtuinen etc.
Wilde solitaire bijen:
  Gewone maskerbij Hylaeus communis  
Dracht: nectar en geelachtig stuifmeel. Indicatie voor dracht: code 3.

Platen - (bron links: Deutschlands Flora in Abbildungen.Johann Georg Sturm; rechts:Carl Axel Magnus Lindman: Bilder ur Nordens Flora )
 
Knolspirea in berm in Frankrijk
 
Blad
 
Bladrozetten op schrale en droge grond
 
Bladrozetten op rijke en vochtige grond
 
Bloeiwijze
 
Toepassing in een tuin
 
Een aardhommel met stuifmeel
 
Honingbijen met stuifmeel
 
Honingbijen met stuifmeel
 
Gewone maskerbij zoekt stuifmeel
 
Gewone maskerbij