Erinus alpinus
Weegbreefamilie -
Plantaginaceae; voorheen Helmkruidfamilie - Scrophulariaceae
|
Hommelplant, drachtplant |
|
Een overblijvende (vaste) plant; vaak kort levend |
Bloeiperiode: mei-juli |
Bloem: purper, bloeiwijze trosvormig |
Blad: langwerpig en behaard de onderste bladen vormen een rozet. In zachte winters groenblijvend |
Vrucht: doosvrucht |
Overige: plant met opstijgende behaarde stengels |
Hoogte: ca. 0,1m |
|
|
|
|
|
|
Milieu en groeiplaats: van nature op rotsachtige en stenige plaatsen. Groeit op vochthoudende, maar waterdoorlatende, lichte kalkhoudende bodems. Zonnig. |
Herkomst: voornamelijk in Zuid-Europees berggebied. |
Toepassing: rotstuinen, stapelmuren/muurtuinen. |
Beheer: kortlevende vaste plant die in tuinen door scheuren en opnieuw inzaaien in stand kan worden gehouden. De plant is zeer gevoelig voor winternatte bodems. Voor deze plant zijn groene vingers gewenst. |
Wilde solitaire bijen: niet waargenomen |
Dracht: nectar en stuifmeel. Indicatie voor dracht: code Hb 3. (in de buurt van een bijenkast) |
|
Bloeiwijze |
|
|
Plant in een rotstuin |
|
|
|
|
Honingbijen |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|