Ierse heide - Daboecia cantabrica--
Heifamilie - Ericaceae |
Drachtplant. (waarschijnlijk ook hommelplant) |
|
Een groenblijvende dwergheester |
Bloeiperiode: juli-augustus |
Bloem: klokvormig, purperroze soms wit, bloeiwijze een losse tros |
Blad: tegenoverstaand, leerachtig en glanzend donker groen, bovenkant blad met klierharen, de onderkant is witviltig behaard |
Vrucht: een doorvrucht |
Overige: twijgen opgaand, bovenaan klierachtig behaard |
Hoogte: 0,25-0,50 (0,7 in het natuurlijk milieu) m |
Opmerking: Van deze soort bestaan verschillende cultivars met witte tot paarse bloemen |
|
|
Milieu en groeiplaats: vochtige, maar doorlatende, vrij schrale, zandige, humushoudende, zwak zure tot zure bodems; zon - licht beschaduwd; groeit van nature op heidenterreinen, goed licht doorlatende bossen en op rotsachtige standplaatsen. |
Herkomst en verspreiding in Nederland: heeft een zuidelijk Atlantische verspreiding van Noord-Portugal tot Ierland. Zelf de witte vorm op verschillende plaatsen op de Veluwe tussen Otterlo en Schaarsbergen waargenomen in bosachtige vegetaties in bermen (ca. 2005). |
Toepassing: tuinen, heidentuinen, rotstuinen. |
Beheer: Is iets vorst gevoelig; in strenge winters met meer dan - 10° C vorst afdekken met bijvoorbeeld dennentakken; zijn ook gevoelig voor een overmaat aan leidingwater. Nu en dan verjongingssnoei toepassen. |
Wilde solitaire bijen: niet waargenomen |
Dracht: nectar. Indicatie voor dracht: code 3. De tong van de bijen is te kort om de nectarklieren te bereiken; ze moeten dus inbreken door een gat te bijen in de bloembuis; frequent bijenbezoek kan de bloeiende planten behoorlijk beschadigen. |
|
Botanische vorm van Ierse heide |
|
|
Cultuurvormen in een tuin |
|
|
Bloeiwijze met klierachtig behaarde twijgen |
|
|
Bloeiwijze |
|
|
Honingbijen |
|
|
Honingbijen - |
|
|
Honingbijen - |
|
|
Honingbijen - |
|
|
Honingbijen |
|
|
Door honingbijen aangebeten bloemen bij druk bloembezoek blijft geen bloem gespaard |
|
|