Kleine bergsteentijm - Clinopodium calamintha
Lipbloemenfamilie - Lamiaceae--- |
Bijenplant, hommelplant, drachtplant, (vlinderplant) |
|
Een overblijvende (vaste) plant |
Bloeiperiode: juni-september (oktober), Hoe later in het seizoen, des te beter de bloei. |
Bloem: witroze, bloeiwijze aarvormig en bloemen in kransen |
Blad: eirond, bladrand zwak getand of niet getand |
Vrucht: splitvrucht |
Overige: plant met opgaande stengels'. . |
Hoogte: 0,3-0,6 m |
|
|
|
|
|
|
Milieu & groeiplaats: droge tot vochthoudende, schrale tot matig voedselrijke, liefst kalkhoudende bodems; ook op stenige en gruisachtige plaatsen; zon- zonnig; onder meer op spoorwegemplacementen en -lijnen in Zuid-Limburg (sinds ca, 1980) en tussen plaveisel. |
Verspreiding in Nederland: zeer zeldzaam; ook als tuinplant en plaatselijk verwilderd en enige jaren standhoudend. |
Toepassing: tuinen, rotstuinen, tegel en geveltuinen. |
Beheer: bodem openhouden; op droge gruizige bodems kan deze soort zich jaren lang handhaven, maar verdwijnt op den duur wel als er geen nieuwe open plekken ontstaan. In tuinen waar nu en dan de bodem kaal wordt gemaakt kan kleine bergsteentijm zich tientallen jaren handhaven; vestigt zich dan ook in naden van allerlei verhardingen. |
Wilde solitaire bijen:Meerinfo:
www.denederlandsebijen.nl |
|
Grote wolbij |
Anthidium manicatum |
|
|
Dracht: nectar en stuifmeel. Indicatie voor dracht: code 3 (4 bij talrijk voorkomen). |
|
Bloem kleine bergsteentijm |
|
|
Bloeiwijze |
|
|
Vegetatie langs het spoor |
|
|
Grote wolbij -- |
|
|
Grote wolbij |
|
|