Moesdistel - Cirsium oleraceum --
Composietenfamilie- Asteraceae |
Hommelplant, drachtplant, vlinderplant. |
|
Een overblijvende (vaste) plant |
Bloeiperiode: juni-september |
Bloem: licht geelachtig, bloeiwijze hoofdjes 2-6 dicht bijeen en omsloten door grote, bleke schutbladen |
Blad: bleekgroen en in tegenstelling met de meeste distels zacht (moesachtig); bladrand dubbel getand, stekels zacht; bladvorm onregelmatig varieert van gelobd tot veervormig gespleten; rozetbladen vrij groot tot ca. 0,5 m; |
Vrucht: nootje |
Overige: plant met dikke scheefgroeiende wortelstok |
Hoogte: 0,8-1,5 m |
|
|
|
Milieu en groeiplaats: natte, matig voedselrijke en humusrijke bodems; in ruigten, oevers van kanalen en beken, hooilanden en natte bossen, spoorweggreppels en natte - taluds (in Z-L 1985-1995 nog?); licht beschaduwd; op zomernatte bodems ook zonnig. |
Verspreiding in Nederland: zeldzaam in het zuidelijk gedeelte van het land. |
Toepassing: niet bekend; alleen in heemtuinen en botanische tuinen. |
Beheer: in hooiland en ruigte maximaal 1 maal per jaar eind augustus maaien; natte bosranden open houden. |
Wilde solitaire bijen: niet waargenomen |
Dracht: nectar en stuifmeel. Indicatie voor dracht: code 1. |
|
Plaat Moesdistel - Cirsium oleraceum - (bron links: Carl Axel Magnus Lindman: Bilder ur Nordens Flora; rechts: Deutschlands Flora in Abbildungen.Johann Georg Sturm (bloemen bij Sturm zijn te paars) |
|
|
Bloeiwijze Moesdistel - Cirsium oleraceum |
|
|
Fragment plant |
|
|
Vegetatie met moesdistel |
|
|