Akkerdistel - Cirsium arvense
Composietenfamilie - Asteraceae |
Bijenplant, hommelplant, drachtplant, vlinderplant. Vlinders op Akkerdistel |
|
Een overblijvende (vaste) plant |
Bloeiperiode: juni-september |
Bloem: bloem paars, bloeiwijze een hoofdje gegroepeerd in een losse tuil. de bloemen zijn eenslachtig (hoofdjes met alleen meeldraden of alleen stampers) en de meeste planten zijn tweehuizig. . |
Blad: lancetvormige, glanzend en mrt stekels aan de randen; bladvorm veerspletig en gewoonlijk sterk gekroesd. |
Vrucht: nootje |
Plant: de hele plant is stekelig |
Hoogte: 0,6-1,5 m |
Opmerking: een diep wortelende plant met t wortelstokken die zich sterk vertakken |
|
Milieu & groeiplaats: op allerlei min of meer open, gestoorde, vochtige tot droge, min of meer voedselrijke bodems; onder meer vaak langs akkers of weiland; zon. |
Verspreiding in Nederland: zeer algemeen; akkerdistel kan zeer massaal in pioniervegetaties op vele hectaren aaneengesloten aanwezig zijn. |
Fauna: Belangrijke insectenplant (Ad hoc Werkgroep Akkerdistel, 1978; Redfern, 1983) |
Toepassing: wordt gewoonlijk niet toegepast. |
Beheer: Als het kan met rust laten, vooral op plekken waar het vermoeden bestaat dat het de aanwezigheid van bloembezoekende insecten zal bevorderen. Indien ongewenst dan kort voor de bloei afsteken of afmaaien (knoppen moeten nog gesloten zijn) In augustus voor de tweede maal maaien; het tweede en zo nodig het derde jaar deze methode herhalen.
In de meeste provincies bestaat een distelverordening. Dit houdt in dat de beheerder verplicht is distels op zijn grondgebied niet te laten stuiven (laten wegwaaien van het pluis). Deze verordening is het meest op de akkerdistel van toepassing. Op moderne agrarische bedrijven met een intensieve bedrijfsvoering, is nauwelijks te vrezen voor deze distel. De pluizen van akkerdistel verliezen snel hun zaad, vaak al na enkele meters, daarnaast wordt door chemische middelen ontkieming van akkerdistel grotendeels voorkomen. Totale bestrijding nastreven buiten landbouwgronden is dan meestal een onzinnige maatregel. In streken waar ecologische land- en tuinbouw wordt bedreven is een genuanceerde benadering van toepassing. |
Wilde solitaire bijen: |
Groefbijen: Halictus en Lasioglossum |
|
Breedbandgroefbij |
Halictus scabiosae |
|
|
|
Roodpotige groefbij |
Halictus rubicundus |
|
|
|
Parkbronsgroefbij |
Halictus tumulorum |
|
|
|
Gewone geurgroefbij |
Lasioglossum calceatum |
|
|
Behangersbijen - Megachile |
|
Gewone behangersbij |
M. versicolor |
Westrich, 1989 |
|
|
Grote bladsnijder |
M. willughbiella |
|
|
|
Tuinbladsnijder |
M. centuncularis |
|
|
Overige bijen |
|
Poldermaskerbij |
Hylaeus confusus |
|
|
|
Rietmaskerbij |
Hylaeus pectoralis |
|
|
|
Slobkousbij |
Macropis europaeus |
Alleen voor nectar |
|
|
Tronkenbij |
Heriades truncorum |
|
|
|
Pluimvoetbij |
Dasypoda hirtipes |
|
|
|
Grasbij |
Andrena flavipes |
|
|
|
Kruiskruidzandbij |
Andrena denticulata |
|
|
|
Dracht: nectar en grauw-witachtig stuifmeel. Indicatie voor dracht: code 5. |
|
Platen Akkerdistel - (bron links: O.W. Thomé Flora von Deutschland, Österreich und der Schweiz ; rechts: Deutschlands Flora in Abbildungen.Johann Georg Sturm) |
|
|
Plaat Akkerdistel - (bron: Flora Batava, Jan Kops en F. W. van Eeden |
|
|
Plant en hoofdje met een maskerbij van akkerdistel |
|
|
Braakliggend terrein |
|
|
Fragment |
|
|
Rand van weiland |
|
|
Een droge greppel met akkerdistel |
|
|
Een vijvertalud |
|
|
Zomen en inhammen zijn belangrijk voor vlinders en bijen |
|
|
Voor honingbijen is akkerdistel en belangrijke drachtplant |
|
|
Tuinbladsnijder |
|
|
Een groefbij |
|
|
Een maskerbij |
|
|
Grasbij |
|
|
Wormkruidbij |
|
|
|