Karpatenklokje - Campanula carpatica
Klokjesfamilie - Campanulaceae--- |
Bijenplant, hommelplant, drachtplant. |
|
Een overblijvende (vaste) plant |
Bloeiperiode: juni-september |
Bloem: blauw, minder vaak wit, wijd klokvormig en langgesteeld, bloeiwijze alleenstaand |
Blad: hartvormig, langgsteeld en getand tot gekarteld; meestal behaard |
Vrucht: een doosvrucht |
Hoogte: 0,15-0,4 m hoog of lang |
|
|
|
|
|
|
|
Milieu en groeiplaats: vochthoudende, schrale tot matig voedselrijke zandige tot kleiige bodems; mag in de winter niet nat staan; zonnig-lichte schaduw; groeit in nauwe naden van verhardingen. |
Herkomst en Verspreiding in Nederland: oorspronkelijk uit de Karpaten en Oost-Europa; geregeld op zeer kleine schaal verwilderd, en enkele jaren standhoudend. |
Fauna: solitaire bijen, hommels, honingbijen. |
Toepassing: tuinen, tegel- en geveltuinen; zaait zich uit. |
Beheer: als vaste plant beheren. |
Wilde solitaire bijen: |
|
Grote klokjesbij |
Chelostoma rapunculi |
Is van campanula's afhankelijk |
|
Grote bladsnijder |
Megachile willughbiella |
|
|
Dracht: nectar en witachtig stuifmeel. Indicatie voor dracht: code 3. |
|
Plant en bloem (Bron: plaat Curtis, William The Botanical Magazine, Vol. 4; voorlopige foto Dave Parker) |
|
|
Geveltuin |
|
|