Spindotterbloem - Caltha palustris ssp. radicans
Ranonkelfamilie - Ranunculaceae |
Hommelplant, drachtplant. |
|
Een een overblijvende (vaste) plant |
Bloeiperiode: april - mei |
Bloem: geel, bloembladen meestal 5 (maar geregeld meer 6-10), bloeiwijze alleenstaand stengels vertakt |
Blad: breed en hartvormig |
Vrucht: kokervrucht |
Overige: de knopen van de stengels vormen kleine spinachtig bewortelde plantjes , waarmee de soort zich via het water kan verspreiden als de moederplant vergaat; een polvormende plant |
Hoogte: 0,2-0,8 m |
|
|
|
|
Milieu en groeiplaats: natte, zeer voedselrijke slikkige bodems in het zoetwatergetijdengebied; vegetaties staan vaak geheel of gedeeltelijk onder water; vooral in wilgenvloedbossen, in al dan niet verruigd rietland, in kreekjes, op slikken onder meer in de Hollandse IJssel in Gouda dat daar nog sterk onder invloed staat van eb en vloed; zon-licht beschaduwd |
Verspreiding in Nederland: zeldzaam in Zuidwest Nederland en in het Lauwersmeergebied. |
Toepassing: in educatieve tuinen in Zuid-West Nederland. |
Beheer: vegetaties met spindotterbloem worden door getijdenbewegingen en hakhoutbeheer in stand gehouden. |
Wilde solitaire bijen: nog niet waargenomen. |
Dracht: nectar en stuifmeel. Indicatie voor dracht: code 3. |
|
Bloem spindotterbloem met 12 bloembladen |
|
|
Bloeiwijze |
|
|
Een plant |
|
|
Een gedeelte van een kreekje |
|
|
Gedeelte van een griend |
|
|
Spindotterbloem in de bedding van de Hollandse IJssel in Gouda |
|
|
Een wilgenvoedbos (Rhoonse grienden) - |
|
|
Een wilgenvoedbos (Rhoonse grienden) |
|
|
Honingbij |
|
|