Calendula arvensis – Akkergoudsbloem
Composietenfamilie - Asteraceae |
Bijenplant, drachtplant |
|
Een eenjarige plant |
Bloeiperiode: juni-november |
Bloem: goud geel |
Blad: zijn langwerpige en naar de top toegespitst en in het midden het breedst. |
Vrucht: De nootjes (‘zaden’) zijn aan de rand van het hoofdje lijnvormig tot zwak gekromd; de binnenste nootjes zijn sterk gekromd. De nootje hebben stompe tot doornachtige uitstulpingen.
|
Overige: een plant met opgaande stengels |
Hoogte: 0,1-0,3 m |
Opmerking: |
|
|
|
Milieu en groeiplaats: vrij droge/iets vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, minerale bodems, bodems. Zon.
|
Herkomst: Zuid-Europa. |
Toepassing: van nature niet of nauwelijks in akkers aan ter treffen in Zuid-Europa hier en daar nog wel. De natuurlijke standplaats zijn meestal droge, kale lemige bodems, die zeer langzaam dichtgroeien of steeds openblijven, waardoor de plant zicht steeds opnieuw kan uitzaaien. Als de bodem wordt open gehouden kan akkergoudsbloem een blijvertje worden in tuinen.
|
Beheer: de grond openhouden, maar niet spitten of woelen. |
Wilde solitaire bijen: tronkenbij, groefbijen, grasbij |
Dracht: nectar en stuifmeel. Indicatie voor dracht: code Hb 1. |
|
(Bron plaat: Flora Batavia Jan Kops et al.) |
|
|
Hoofdje akkergoudsbloem |
|
|
Fragment plant |
|
|
Blad |
|
|
Fragment vegetatie |
|
|
Nootjes (zaad) |
|
|
Een kaal bermtalud in Zuid-Frankrijk. Witte bloem zin van valse kamille |
|
|
Akkergoudsbloem in een moestuin |
|
|
Tronkenbijen |
|
|
|
|
|
|
|
Gewone geurgroefbij |
|
|
|
|
Grasbij |
|
|
Honingbij |
|
|