Bidens pilosa - Wit tandzaad
Composietenfamilie - Asteraceae |
Drachtplant, hommelplant, (bijenplant) |
|
een eenjarige plant |
Bloeiperiode:j uli-september |
Bloem: lintbloemen wit en breed, buisbloemen geel, meestal met 5-7 lintbloemen, soms zonder lintbloemen; t, hoofdje alleenstaand of enkele bijeen op vertakte stengels |
Blad: blad veerdelig met 3 of 5 blaadjes |
Vrucht: een nootje, lang (tot 1 cm) en met 3 tanden |
Overige: stengels kantig |
Hoogte: tot ca. 1,3 m |
|
|
|
|
|
Kenmerken: hoofdje alleenstaand of enkele bijeen op vertakte stengels; ; ; hoog. |
Milieu: vochtige, min of meer voedselrijke minerale bodems; zonnig. |
Herkomst: Zuid-Amerika - Amerika; verspreid zich als onkruid ook in andere werelddelen. |
Toepassing: tuinen; de soort is mogelijk invasief. |
Beheer: moet steeds worden uitgezaaid. |
Wilde solitaire bijen: groefbijen (Lasioglossum) en zandbijen (Andrena).
|
Dracht: nectar en stuifmeel. Indicatie voor dracht: code 3. ( werd in de botanische tuin van gedurende de hele bloeiperiode regelmatig en soms druk door honingbijen bezocht. |
|
|
|
Een bed met wit tandzaad |
|
|
Bloem/hoofdje |
|
|
Vruchten (zaad) |
|
|
Bloem en honingbij |
|
|
Honingbij |
|
|
Honingbij |
|
|
Honingbij |
|
|
Honingbij |
|
|
Honingbij |
|
|
Honingbij |
|
|
Honingbij |
|
|
Weidehommel |
|
|