Condities voor bijen  
Als we maatregelen willen treffen waar bijen baat bij hebben, moeten we iets weten over hun levenswijze en de eisen die bijen aan het milieu stellen. Als we daar niets of te weinig over weten, zijn we ook niet in staat om gericht maatregelen te treffen die gunstig zijn voor bijen. Daarnaast moeten we ook weten wanneer bijenplanten functioneren.
Honingbijen moeten het vooral van de bloemenmassa hebben, maar voor wilde bijen moet er ook nestgelegenheid zijn. Honingbijen komen vaak van grote afstand aanvliegen. Maar wilde bijen nestelen in principe overal: in de grond, in plantsoenen, in gaatjes en spleten van muren, in gaten van hout van oude. schuren, in rietmatten of in schroefgaten van tuinmeubelen. .
De laatste jaren wordt er in tuinen steeds meer kunstmatige nestgelegenheid aangebracht: nestkastjes met rietstengels, bosjes bamboestokjes en houtblokken met gaten van verschillende grootte. Steeds meer worden combinaties van zulke elementen in een soort kast bij elkaar geplaatst en afgedekt met dakpannen of planken. Dit worden zogenaamde bijenhotels genoemd. Op plekken waar andere nestgelegenheid ontbreekt, is dat een goed tijdelijk alternatief.
Voor de meeste wilde bijensoorten is het van belang dat nestgelegenheid en voedingsbron niet te ver van elkaar liggen. Deze website toont voorbeelden van natuurlijke en kustmatige nestgelegenheid, die burgers en organisaties vrijwel overal kunnen toepassen, niet alleen in hun eigen tuin maar ook in het openbaar groen.
Maar zonder de aanwezigheid van de juiste drachtplanten, zal nestgelegenheid de wilde bijen niet helpen.
 
Zonder nestgelegenheid geen bijen
  Sociale bijen: hommels en honingbijen
- In holtes van bomen, muren, rotsen.
- Hommels ook in de grond in oude muizennesten.
   
  Solitaire/wilde bijen
  In grond:
- Open zandig tot lemige bodem - open plekken tussen de begroeiing en wortelkluiten van omgevallen bomen.
- Steilkantjes en taluds van bermen, greppels, holle wegen, dijken
- Onder en tussen losplaveisel: klinkers, tegels, kinderkopjes, keien
   
  Boven de grond:
- Doodhout (kevergaten, speten etc.- stammen, stobben van bomen, oude afrasteringspaaltjes, hout van, tegen, om en bij oude gebouwen zoals bouwvallige schuren, stallen, boerderijen, tuinhuisjes.
- Afgestorven holle stengels en takken - braam, vlier, meidoorn, vlinderstruik, etc.; riet, en andere kruidachtige ridderzuring, distel, bijvoet, toortsen etc. Rietdaken! Dus plaatselijk minder dan 1 x per jaar maaien.
- Gaten en spleten in allerlei (oude) muren), leemwanden
   
Gespecialiseerde en opportunistische bijen
Voor het ontwerp en het beheer is het niet praktisch om met iedere afzonderlijke plant rekening te houden. Als men zich houdt aan de richtlijnen die in dit hoofdstuk worden aangereikt en het bieden van nestgelegenheid niet uit het oog verliest, is dat ook niet nodig. Er zijn echter planten die extra aandacht vragen. Dit zijn de plantensoorten waarvan insecten volledig of grotendeels afhankelijk zijn.
Tientallen bijensoorten zijn aangewezen op één of enkele plantensoorten. Als deze plantensoorten verdwijnen of te vroeg worden gemaaid verdwijnt de bij.
Zo is de gewone slobkousbij in Nederland vrijwel volledig afhankelijk van grote wederik. Deze bij verschijnt vlak voor de bloei van deze plant. Als grote wederik voor de bloei wordt gemaaid – ook al is dat 4 weken eerder – dan komt grote wederik later in bloei. Het natuurlijke tijdritme tussen de bij en de plant (de synchronisatie) is dan verbroken.
Om dat de slobkousbij alleen kan overleven (eitjes kan leggen) in aanwezigheid van bloeiende planten van grote wederik zal er geen nageslacht worden gevormd.
Planten waar gespecialiseerde bijen van afhankelijk zijn moeten dus met de grootste zorg worden beheerd. Ze mogen nooit voor of tijdens de bloei worden gemaaid.
Gespecialiseerde bijen kunnen ook in tuinen voorkomen als de juiste planten aanwezig zijn, nestgelegenheid aanwezig is en de betreffende bijensoort in de omgeving voorkomt. In veel gevallen is het gewenst om locale verspreiding van planten van gespecialiseerde bijen te bevorderen door het juiste beheer. Zie Top "100"Inheemse planten voor wilde bijen.
 
Spreiding in bloeiperioden en capaciteit voor dracht
Bijen vliegen van maart tot in oktober. Hoe constanter het aanbod van nectar en stuifmeel is des te beter. Als het kan met een licht accent op juli-september want dan zijn er enkele dippen in de voedselvoorziening voor honingbijen. Dit worden drachtpauzes genoemd.
Op het platteland en tijdelijk braakliggende open gronden kunnen extra maatregelen worden genomen door drachtplanten in te zaaien. Phacelia is daarvoor de meest geliefde plant voor niet te schrale bodems.
De spreiding van de bloeiperiode en capaciteit aan drachtplanten kan zichtbaar gemaakt worden door middel van drachtkaarten. Daarop staat aangegeven welke plaatsen in welke periode van het jaar voor de imkerij van belang zijn.
Voor wilde bijen wordt spreiding van bloei vooral bevorderd door ecologisch groenbeheer
In tuinen kan door een slimme combinatie van tuinplanten en inheemse planten het seizoen voor wilde bijen sterk worden verlengd.