Aandachtspunten voor het beheer
Chemisch beheer vermijden
Bijen zijn extreem gevoelig voor chemisch beheer, vooral als dat in groeiseizoen plaatsvindt. De discussie over de toepassing van chemische bestrijdingsmiddelen woedt nog steeds. Iedere keer opnieuw blijkt dat er onzekerheden zijn over het effect op de natuur en onze gezondheid. Eén ding is echter duidelijk: bijen zijn overgevoelig voor chemische bestrijdingsmiddelen. Dus grote terughoudendheid van het gebruik ervan is onder alle omstandigheden strikt noodzakelijk. Een verbod van het gebruik van chemische middelen buiten de landbouwsector zou zeer welkom zijn. Daarnaast zou de ecologische landbouw veel meer moeten worden gestimuleerd.
Nog voordat chemische middelen op grote schaal in het openbaar groen werden toegepast, was het al duidelijk dat, niet alleen aan herbiciden, maar aan pesticiden in het algemeen ecologische bezwaren kleefden. De ecologische gevolgen openbaarden zich het eerste in de landbouwgebieden, maar ook buiten deze terreinen waren ze schadelijk voor natuur en milieu.
Tot in de jaren negentig werden in de meeste gemeenten geen wilde kruiden in houtige begroeiingen toegestaan. Vooral integrale chemische onkruidbestrijding heeft er in de periode van de jaren zestig tot in de jaren negentig toe geleid dat de openbare ruimte er voor wilde planten steriel uitzag. Voor wilde bijen en voor andere groepen bloembezoekende insecten was het milieu in de openbare ruimte ronduit slecht. In het algemeen waren wilde bijen en vlinders afwezig.
Ecologisch groenbeheer
Ecologisch groenbeheer is het belangrijkste instrument om de bijenstand te bevorderen en de totale biodiversiteit te verbeteren. De meeste kruidachtige begroeiingen worden gewoonlijk gemaaid, maar het maaitijdstip wordt dan afgestemd op de volledige ontwikkeling van de planten, dus na de zaadrijping. Uit faunistische overwegingen wordt er in sommige gemeenten plaatselijk van maaien afgezien. Veel diersoorten leven immers in overjarige en ruige begroeiingen.
Sommige gemeenten gaan zelfs zo ver dat ze langs de houtige begroeiingen bloemrijke zomen aanleggen. Niet alleen om het oog van het publiek te strelen, maar ook uit de overtuiging dat bloembezoekende insecten hiermee zijn gebaat. Deze zomen worden dan ten hoogste een maal per jaar na de bloei gemaaid. Waar mogelijk wordt snoeihout niet meer afgevoerd, maar op rillen gelegd, dat wil zeggen in een bepaalde richting opgestapeld. Dit levert nest- en schuilgelegenheid voor de fauna.
Bij sortimentkeuze wordt uitgegaan van ‘inheems’ plantmateriaal, dus van soorten die oorspronkelijk in Nederland voorkomen. De oorsprong van dit materiaal is echter vaak niet inheems, vandaar dat er nu kwekerijen zijn die uitgaan van moederplanten waarvan redelijk zeker is dat ze inheems (autochtoon) zijn.
Bloeigericht snoeien
Bij de keuze van het sortiment moet meer rekening gehouden worden met nectar- en stuifmeelplanten. Dat gebeurt nog onvoldoende. Maar wat er vaker gebeurt, is dat heesters op een grove wijze met zwaar materieel worden afgemaaid. Vooral als dat soorten betreft die op overjarig hout bloeien, zijn deze planten één of meer seizoenen waardeloos voor bloembezoekende insecten en vaak een bron van ergernis voor de bewoners
Het snoeien van heesters moet worden afgestemd op de bloei. Zo is Lonicera nitida (een groenblijvende kamperfoeliesoort) een zeer goede nectarleverancier. Als deze soort in de winter of herfst wordt afgemaaid wordt deze plant waardeloos voor bloembezoekende insecten. Men moet er zich dus zeer bewust van zijn of een houtige soort op eenjarig of op overjarig hout bloeit. Veel soorten, die op eenjarig hout bloeien, komen niet tot bloei als ze als reactie op een te sterke snoei te hard gaan groeien. De keuze voor heesters en evengoed bomen betekent tegelijkertijd een keuze voor het beheer daarvan. In het Plantenvademecum worden van ca. 280 heesters de snoeimethode opgegeven.
In veel gemeente moeten houtige begroeiingen om financiële motieven vaak robuust worden gesnoeid. Heel vaak worden heester dan sterk teruggezet.
Veel inheemse heester lijken daar veel beter tegen bestand van allerlei sierheesters.
Als er geen andere mogelijkheid is om heesters op bloem, vrucht en vorm te snoeien, is het vooral van zeer groot belang het landschapsbeheerachtige beheer van stedelijke beplantingen zo gefaseerd mogelijk uit te voeren. Inheemse bloeiende drachtplanten moeten altijd binnen de afstand liggen die wilde bijen kunnen overbruggen.
Groei- en verspreidingsgedrag van planten
Alle plantensoorten hebben de eigenschap om zich te verspreiden. Naar mate van verspreidingseffect worden ze hier in 5 groepen in gedeeld:
Soorten die zich nauwelijks of niet verspreiden en niet in staat zijn om barrières te overbruggen. Dit zijn bij voorbeeld soorten die kenmerkend zijn voor oude bossen. Deze soorten zullen zich nooit of zelden spontaan in nieuwe beplantingen vestigen; o.a. bosanemoon, salomonszegel.
Soorten die zich onder de meeste omstandigheden geleidelijk verspreiden en geen agressief karakter vertonen in tuinen en parken; o.a. prachtklokje, knopig helmkruid, echte guldenroede.
Zowel zeldzame als algemene soorten die zich niet (zeer) snel verspreiden, maar eenmaal in tuinen en parken aangeplant zich zeer agressief kunnen verspreiden of ongewenst kunnen standhouden; o.a. akkerklokje, Japanse duizendknoop
Algemene soorten met een agressieve verspreiding en moeilijk onder controle te krijgen in tuinen en parken; o.a. zevenblad, hop en speenkruid. (Vooral in tuinen)
Exotische soorten met een invasieve verspreiding die schadelijk kunnen zijn voor de natuurlijke flora: o.a. late guldenroede, reuzenberenklauw, waterteunisbloem